Het is niet óf vergroenen óf economische groei, betoogt Maurits Appeldoorn. We moeten van die beperkte tegenstelling af
In maart 1972, bijna 50 jaar geleden, publiceerde de Club van Rome haar rapport ‘The limits to growth’. Het voorspelde dat we binnen 100 jaar de grenzen van de planeet zouden bereiken als we op dezelfde manier verder zouden gaan. Ruim 50 jaar later lijkt die boodschap eindelijk te landen bij het grote publiek, bedrijven en overheden.
Een belangrijke, impliciete vraag in het rapport is in hoeverre we onze materiële welvaart kunnen behouden terwijl we binnen de grenzen van de planeet blijven. Nu de ecologische crises steeds urgenter en voelbaarder worden, wordt die vraag steeds relevanter.
Sindsdien wordt die discussie gevoerd. Sommigen geloven in ‘groene groei’. Volgens hen kunnen we duurzaamheidsdoelstellingen behalen zonder dat het ten koste gaat van economische groei, bijvoorbeeld dankzij innovaties. Daartegenover staan ‘ontgroeiers’, die dat onrealistisch vinden: als we ecologische crises willen afwenden, moeten we een economisch offer brengen.
Hoewel deze twee strategieën tegenover elkaar lijken te staan, kunnen ze elkaar aanvullen. Sommige sectoren zullen kleiner moeten worden, in andere is duurzame innovatie mogelijk. Bovendien, bij sommige mensen kan het, met de woorden van GroenLinks Europarlementariër Bas Eickhout, ‘per dag verschillen’ of ze opstaan als de optimistische groene-groei-fanaticus of de pessimistische ‘ontgroeier’.
Een belangrijke overeenkomst is dat beide er impliciet van uitgaan dat het behoud, de bescherming of de versterking van de natuur ten koste gaat van economische groei. Ontgroeiers accepteren dat. Ze vinden het prima dat bijvoorbeeld de vee-industrie krimpt als daarmee de stikstofuitstoot omlaag gaat. Groene groeiers proberen via slimmigheden economische groei in stand te houden. Wellicht dat nieuwe stallen de stikstofdepositie per koe kunnen verkleinen.
Hierdoor lijken zowel groene groeiers als ontgroeiers voorbij te gaan aan een cruciale vraag: wat is de waarde van het behouden, beschermen en versterken van de natuur? En, wat zijn de kosten van het verlies van natuur? En als we die waarde nu eens meenemen in de analyse, wat is dan nog groene of geen groei?
Dat die vraag niet of nauwelijks gesteld, laat staan beantwoord wordt, komt doordat we vaak vast zitten in het idee dat natuur en economie twee aparte zaken zijn. Economie is dan financiële output, vaak slechts op een korte termijn. De kosten en baten van en voor de natuur, zeker op de lange termijn, worden vrijwel nooit meegeteld in de analyses, rapporten en modellen.
Neem de stikstofcrisis. De uitstoot omlaag brengen kan op grofweg twee manieren: ofwel we verminderen de stikstofdepositie per dier ofwel we verminderen het aantal dieren. Bij de eerste proberen we de economie zo min mogelijk te raken, bij de tweede accepteren we een krimp.
Waar beide opties aan voorbij gaan, is dat de uitstoot van stikstof, ook kan leiden tot kosten, nu en in de toekomst. Denk aan gezondheidsklachten bij mensen die in de buurt wonen, wat leidt tot hogere zorgkosten. Denk aan verschraalde ecosystemen waar onze voedselproductie van afhankelijk is. Dat kan leiden tot hogere voedselprijzen in de toekomst.
Zulke kosten worden zelden meegenomen in deze discussies. Daardoor weten we eigenlijk niet welke keuze – groene of geen groei – de sterkste economie oplevert op lange termijn. Wisten we dat wel, dan zouden we tot de conclusie kunnen komen dat krimpen de groenste groei is die we kunnen realiseren.
Bijkomend voordeel is dat er meer draagvlak kan komen voor krimp-strategieën. Nu klinkt het vooral eng en vervelend als we een economisch offer moeten brengen. Het is die eendimensionale manier van denken die ons richting de rand van de afgrond heeft geduwd. Die moet veranderen. Misschien dat we dan, in lijn met de Club van Rome, ecologische en economische stabiliteit kunnen bereiken.
Lees ook:
Stikstofcrisis? Pak dan meteen alle problemen op het platteland aan
Voor ‘ronde tafels’ is geen plaats meer. Het nieuwe kabinet moet kiezen voor een brede aanpak van de milieuproblemen op het platteland, stellen Berno Strootman en Jan Willem Erisman.
Lees ook:
In dit tempo is Nederland binnenkort wereldkampioen soortenverlies
De biodiversiteit in Nederland staat er beroerd voor. De urgentie om de dalende trend van soortenverlies om te buigen is groot, juist hier. Maar er is hoop. ‘We zitten volop in een omslag.’