Verklein de afstand tussen politiek en burger door niet langer de illusie te koesteren van ministers die een heel departement controleren. Dat schrijft oud-ambtenaar en -speechschrijver René van Slooten.
Zowel het landsbestuur als het management van de departementen is de afgelopen decennia in het ongerede geraakt. De toeslagenaffaire en de zwakke aanpak van de coronacrisis zijn de meest recente voorbeelden van een eindeloze reeks incidenten.
De afgelopen veertig jaar zijn er nauwelijks bewindspersonen geweest die níet met de Kamer in aanvaring kwamen over verantwoordelijkheid, geloofwaardigheid, het verstrekken van onjuiste of onvolledige informatie, of over het gedrag van ambtenaren. Iedere keer wordt de burger onthaald op de gênante vertoning van Kamerleden van de coalitiepartijen die zich in bochten wringen om bewindslieden niet af te vallen. Dat gebeurt om de fictie in stand te houden van ‘ministeriële verantwoordelijkheid’, iets wat in werkelijkheid een onmogelijke opgave is. Het beleidsterrein van het gemiddelde departement is te groot en te complex om nog door één of twee bewindslieden gecontroleerd en bestuurd te worden. Het gevolg is dat ministers worden gemangeld tussen ambtenaren, politieke verantwoordelijkheden, partijpolitieke belangen en kritische Kamerleden.
Dat probleem is verergerd sinds het oprichten van de Algemene Bestuursdienst, die de ministeries voorziet van generalistisch opgeleide topambtenaren die iedere vijf jaar rouleren. Daardoor worden ministers geadviseerd door topambtenaren die geen diepgaande inhoudelijke beleidskennis hebben en evenmin veel affiniteit met de organisatie en de mensen aan wie ze leidinggeven. Dat topambtenaren van volksgezondheid tijdens de coronapandemie zijn opgestapt naar functies elders, is tekenend.
Een garantie voor verkeerde beslissingen
Die problemen doen zich voor bij alle departementen waar de ervaren en inhoudelijke vakmensen zijn vervangen door ‘managers’ en ‘procesbestuurders’. Zeker in crisissituaties is dat een garantie voor verkeerde beslissingen. De snelheid en doeltreffendheid waarmee topambtenaren van ministeries, rijksdiensten en provincies met elkaar samenwerkten bij crises zoals de Tsjernobyl-ramp in 1986 en de dreigende overstromingen in 1995, staan in schril contrast met de weifelende aanpak van de coronacrisis, om van het toeslagendrama maar niet te spreken.
Gelukkig is de onderhuidse ministersziekte inmiddels voor iedereen zichtbaar, wat het praten over een oplossing mogelijk moet maken. En die oplossing bestaat uit het creëren van departementen zonder ministers of staatssecretarissen aan de top, maar wél met deskundige ambtenaren die onder toezicht en controle van het parlement zelfstandig hun taken uit het regeerakkoord uitvoeren. Het idee van zo’n ‘contractdepartement’ is niet nieuw, maar moet nu maar eens in de praktijk worden gebracht. Om de noodzakelijke dualiteit tussen overheid en politiek te herstellen en de democratie weer op het rechte pad te krijgen.
Het betekent dat het regeerakkoord in grote lijnen aangeeft wát er moet gebeuren en hoeveel geld daarvoor beschikbaar is, maar dat de ambtenaren zelf bepalen hóe ze die taken uitvoeren, en dat ze daarover regelmatig rekening en verantwoording afleggen in het parlement.
Kamerleden krijgen ministeriële taken
Zo’n staatkundige vernieuwing geeft Kamerleden, zowel van de meerderheidscoalitie als van de oppositie, een directe greep op de gang van zaken. De discussies in het parlement zullen open, geloofwaardig en zakelijk zijn, omdat persoonlijke en partijpolitieke belangen geen rol meer spelen. Het verzwaart de rol van de vaste Kamercommissies, die uit hun midden de mensen kiezen voor het vervullen van eervolle ministeriële taken, zoals het leiden van delegaties en het onderhandelen met andere landen.
Een dergelijke vernieuwing zal de ambtenaren stimuleren en motiveren, omdat ze hun werk in het openbaar mogen toelichten en verdedigen, waarbij ze uit de anonimiteit kunnen treden en de eer krijgen die hun toekomt.
Een dergelijk open systeem zal de transparantie van de overheid en het politieke bedrijf verbeteren, de kosten verlagen en het landsbestuur dichter bij de burgers brengen.
Lees ook:
Geef de burger nu echt zeggenschap
De Tweede Kamer grijpt terug naar oude reflexen en definieert de gewenste nieuwe bestuurscultuur geheel in termen van Haagse macht en tegenmacht. De burger zou werkelijk eens iets te zeggen moeten hebben, stelt burgemeester en auteur Bert Blase.
Tegenmacht begint niet in Den Haag, maar bij de burgers
Politieke spelletjes rond leiderschapswisselingen verhullen de noodzaak tot echte verandering. Dat schrijven consultant Barbara van Paassen en Sandra Ball, mede-oprichter van veranderinstituut Lowlander Project.