ColumnAbdelkader Benali
Poging tot een nieuwe Kronkel
Ik wilde een ouderwets stadsverhaal schrijven, geïnspireerd door de Kronkels van Simon Carmiggelt. Ik had zo’n plezier met het herlezen van zijn fijnzinnige stadskronieken vijfendertig jaar nadat ik hem als twaalfjarige had ontdekt, dat ik lust voelde tot het forceren van een ontmoeting. Waar Carmiggelt kwam maakten de mensen van hun hart geen moordkuil. Ze dronken continu jenever. Ze léden aan het leven, en dat schaamteloos.
Dat bleek nog niet zo makkelijk om een schaamteloos mens die openlijk zijn misère belijdt te vinden. De piekerende mens is sneller geneigd zijn portie leed op Twitter te delen met duizenden onbekenden dan in een achteloze ontmoeting op straat.
Liep ik een café in voor wat inspiratie - voor Carmiggelt was het café een safe space waar de gebroken mens zijn masker afdeed, omringd door andere geknakten - trof ik vooral mobiele mensen aan, turend in een scherm, de ene hand de katheder voor de almachtige telefoon, de andere hand geklemd om een koude koffie. De paar mensen met niets om handen die er ook zaten keken roerloos voor zich uit, in gecapituleerde staat. Een blauwogige dame met een dof randje verdriet rond de slapen vroeg me op de man af of ik hier wel kon komen. “Deze plek is toch niet halal?” Ze wist meer van de islam dan ik.
Ik liep naar buiten, ging richting de Amsterdamse Kinkerstraat. Anderhalf jaar was de winkelstraat onbereikbaar door groot onderhoud, de fietspaden werden flink verbreed. Het schrijnende tekort aan werkkracht voor deze renovatie werd opgelost door ter plekke mensen aan te nemen. Ik zag het voor mijn ogen gebeuren. Nieuwkomers de Nederlandse taal nauwelijks machtig sloten zich aan bij de kabeltrekkers, lassers en putjescheppers. Ik sprak een man in werktenue aan, vroeg hem uit over het onder handen zijnde project, hij wimpelde mijn vragen af. Mensen zijn op hun hoede. Voor je het weet ben je trending topic, klokkenluider of het allerergste: gecanceld.
Zwijgend keken we hoe de nieuwe Nederlanders het nieuwe Holland opbouwen. Weldenkende mensen, die ik aantref op plekken waar weldenkende mensen worden getroffen, praten vooral over de nieuwe condities waaronder het gesprek gevoerd moet gaan worden. Omdat niemand de spelregels kent voor dat nieuwe praten, durft niemand vals te spelen. En er wordt in die kringen steeds minder jenever gedronken. Een kwade dronk kan einde carrière betekenen.
Ik nam afscheid van de woordloze drukte, zette koers naar huis. Mijn vrouw texte me: “Thuis wacht ook nog een taak.” Aan de eettafel voer ik de meest wezenlijke gesprekken met mijn dochter van drie. Kinderen herinneren ons eraan dat de grens tussen een goed gesprek en totale kletskoek flinterdun is. Mijn dochter kan ook heerlijk dronken van woede worden wanneer ze haar zin niet krijgt. Na haar boterham naar binnen te hebben gepropt stelt ze vast dat ik wat haar betreft tweeslachtig ben: “Papa, jij bent mama.”
Ook dat gesprek eindigt, als ik haar in bed heb gelegd. Ik prevel wat tegen mijn vrouw, ze slaapt. In het zit ik wat voor me uit te kijken. Ik hoor een stem. Die biecht zijn kleine en grote zonden op. Nodigt me uit tot het heffen van het glas. Kraakt een paar harde noten. Zet zijn hoed op en neemt afscheid. De stilte die het achterlaat is weldadig. Ik was het, die tegen zichzelf sprak. Kronkels.
Abdelkader Benali (1975) is schrijver. In 1996 debuteerde hij met ‘Bruiloft aan zee’, in 2003 won hij de Libris Literatuur Prijs voor zijn roman ‘De langverwachte’. Om de week schrijft hij voor Trouw een column. Lees ze hier terug.