Een sportwet legt het belang van beweging en sport en van sportverenigingen vast, aldus Jan Raateland. Met stichting ONS pleit hij voor versterking van lokaal sporten.
Hoe krijg je meer mensen aan het sporten en bewegen? Zes parlementariërs hebben tijdens het laatste sportdebat in de Tweede Kamer er gelukkig voor gezorgd dat er uitzicht blijft op de noodzakelijke aanpassingen in de organisatie en financiering van de sport in Nederland. Daarin kan een sportwet van meerwaarde zijn.
Zo’n wet verplicht de overheid om sport als publieke basisvoorziening te faciliteren. Het belang van sport voor de samenleving is al decennia onderkend, bijvoorbeeld voor gezondheid maar ook voor sociale cohesie. Een van de voornaamste redenen om sport als basisvoorziening vast te leggen in een wet is structurele financiering. Zonder wettelijke basis is er geen verplichting (zorgplicht) van de overheid voor de instandhouding – toekomstbestendigheid – van de sportieve infrastructuur.
Die overheid kan in een sportwet eisen en voorwaarden stellen aan kwaliteit, veiligheid en toegankelijkheid van sport. Naast verplichtingen moeten organisaties, waaronder de sportverenigingen, gefaciliteerd worden om zich op nieuwe regelgeving voor te bereiden en te professionaliseren. Belangrijk onderdeel is ook een goede definitie van sport als publieke voorziening, waardoor duidelijk is waar wel of geen overheidsgeld naartoe kan.
Het hierboven genoemde doortastende optreden van de Tweede Kamerleden was nodig, omdat de minister van sport stelde dat ‘de gehele sportsector’ een sportwet niet nodig vond. Zij verwees daarbij naar een zeer dubieus advies. Nog bezwaarlijker dan dat aanvechtbare advies was dat NOC-NSF en de Vereniging Sport Gemeenten (VSG) zonder enig mandaat aan de totstandkoming hiervan hebben bijgedragen. Zij hebben daarmee de 24.000 sportverenigingen en 78 sportbonden aan de minister van sport uitgeleverd.
Uit eerdere verklaringen bleek al dat NOC-NSF en de VSG niet veel op hebben met een sportwet. Eigen belangen, waaronder positie en status, en bestaande financiering van jaarlijks ruim 200 miljoen aan subsidies, liggen hieraan ten grondslag. Maar er is alle reden om daar tegen in te gaan. Een wettelijke basis voor sport kan grote invloed hebben op gezondheid en vitaliteit van mensen.
Vier miljoen mensen moeten meer gaan bewegen
Zo is er een directe relatie met het Preventieakkoord, dat een gezonde generatie in 2040 als belangrijkste doel heeft. Met dit akkoord heeft de politiek zich als ambitie gesteld dat 75 procent van de inwoners van Nederland in 2040 voldoet aan de beweegrichtlijn. Dat percentage ligt nu al jaren rond de 53 procent; 4 miljoen mensen moeten meer gaan bewegen en sporten.
Een sportwet is ook van belang voor de instandhouding van onze unieke sportieve infrastructuur met 24.000 sportverenigingen. Zij moeten het al te lang op eigen kracht en op basis van heel veel vrijwillige inzet doen. Deze verenigingen vormen de basis om het aantal sportende Nederlanders te doen toenemen. Daarvoor is wel nodig dat zij hun organisatie kunnen professionaliseren.
Het proces van professionaliseren bij sportverenigingen zal gericht moeten zijn op de aanwezigheid van een bestuur van bekwame en maatschappelijk betrokken vrijwilligers, met een gedeelde meerjarenvisie.
Middelgrote sportclubs kunnen samen meer dan drie miljoen nieuwe leden aanboren
Belangrijk onderdeel van die visie is de maatschappelijke functie van de vereniging. Die bekwame en betrokken vrijwilligers zijn binnen de sportvereniging, zo is mijn ervaring, te vinden. Het is wel van belang dat actief en gericht op zoek wordt gegaan naar deze vrijwilligers onder de leden en de ouders van leden. Dat geldt evenzo voor het vinden en opleiden van nieuwe en meer assistenten en trainers.
De grootste kans op groei ligt in de categorie van circa 9500 sportverenigingen met een ledenaantal tussen de 100 en 500. Als daar de focus wordt gelegd op 3000 verenigingen met ambitie en groeipotentie, maakt een simpele berekening duidelijk wat sportverenigingen de samenleving te bieden hebben. Als deze 3000 verenigingen jaarlijks met gemiddeld 70 leden groeien, kom je op 210.000 nieuwe leden per jaar. Dat telt op tot ruim 3,3 miljoen mensen extra die sporten en bewegen in 2040.
Naast uitbreiding binnen de eigen vereniging, kan er nagedacht worden over aanbod voor nieuwe doelgroepen. Denk aan wijken waarin de sport- en beweegdeelname in de afgelopen decennia sterk is teruggelopen. Als wethouders sport dit echt belangrijk vinden en investeren in sportverenigingen, biedt dat het beste perspectief om méér mensen aan het sporten en in beweging te krijgen en te houden. Het volgende sportdebat is op 5 april.
Jan Raateland zet zich in voor versterking van sportverenigingen en is een van de initiatiefnemers van de stichting ONS