Talen zijn de sleutel naar verbondenheid, cultuur, handel en zelfs diplomatie. Omarm meertaligheid, geeft Leonie Cornips nieuwe provinciebestuurders mee. Ze is taalkundige bij NL-Lab en aan de Universiteit Maastricht.
Provincies zijn taalpolitieke krachten. Zo haalden Friesland en Limburg eind jaren negentig succesvol officiële erkenning binnen voor het Limburgs en Fries als regionale talen onder het Europees Handvest voor regionale talen en minderheidstalen. De noordoostelijke provincies slaagden hierin voor het Nedersaksisch. Sindsdien kunnen deze provincies een eigen taalbeleid uitzetten voor de vele sprekers voor wie die regionale taal naast het Nederlands een dagelijkse thuistaal is.
In 2019 legde het CBS de vraag voor: ‘Welk(e) taal of dialect spreekt u thuis het meest?’ Zoomen we in op de provincies, dan spreekt in Limburg volgens dit onderzoek 48 procent van de ondervraagden Limburgs, in Fryslân 40 procent Fries. Voor het Nedersaksisch geldt: 31 procent in Drenthe, 26 procent in Groningen en 24 procent in Overijssel.
De Taalunie weigerde eenzelfde erkenning voor Brabant en Zeeland, terwijl velen ook daar thuis meestal dialect spreken – 17 procent, volgens het CBS. Zie hier de taalpolitieke kracht, de een krijgt Europese en nationale erkenning en dus bescherming, de ander niet.
Eigenheid
Het belang van een regionale taal of dialect is niet te onderschatten. De grote gemene deler is eigenheid en verbondenheid. Sprekers beleven hun taal als uniek voor de eigen streek en provincie. Dat heeft gevolgen voor de politiek: het is een belangrijke reden dat herindelingen emoties en protesten met zich meebrengen.
Niet alleen de naam van de gemeente of provincie verandert dan, maar daarmee ook de naam van datgene wat men spreekt – bijvoorbeeld van Heerlens naar Parkstads (na de gemeentelijke herindeling). Sprekers van een dialect of regionale taal vrezen dat het kwetsbare eigen en unieke ingrijpend gewijzigd of zelfs uitgewist zal worden.
Vanuit taalkundig perspectief bestaat er niet zoiets als het Limburgs in Limburg of het Fries in Friesland (net zo min als ‘het’ Nederlands in Nederland). Geen enkel spreektalig verschijnsel strekt zich volledig uit over een gehele provincie of laat zich beperken door provinciegrenzen.
Het Fries kent dialectgroepen: Klaaifrysk (Kleifries), Wâldfrysk (Woudfries) en Súdwesthoeksk (Zuidwesthoeks). Denken in talige eenheden is dus niet vanzelfsprekend. Maar we doen het wel, want hoe we spreken noemen we naar gemeentegrenzen: Mestreechs, Haags. Of naar provinciegrenzen: Fries, Brabants. Of nationale grenzen: Nederlands, Duits.
Vastgeklonken
In onze beleving zit taal vastgeklonken aan ‘de grond’ of aan ‘de bodem’, aan klei, zand, veen of löss. Die bodems zijn ons dierbaar, omdat we er een specifieke sociale betekenis aan toekennen. Ze verschillen immers van elkaar: de Amsterdamse bodem heeft een ander karakter dan de Zweeloose.
Iemand vertrouwde me eens toe dat Noord-Limburgers klanken in hun dialecten harder uitspreken dan Zuid-Limburgers vanwege de onvruchtbare Peel versus de rijke löss.
Is deze navelstreng tussen taal en grond positief te gebruiken zonder door te knippen? Het denken in territoriale en administratieve grenzen is al decennia toonaangevend. Taalkundigen voeden ook zelf het idee dat taal territoriaal verankerd is. Ze schrijven immers grammatica’s en woordenboeken van het Katwijks, Venloos, Zeeuws, Rotterdams en Nederlands.
Het streven naar taaleenheid als symbool van lokale en dus politieke eenheid bereikte in de negentiende eeuw een hoogtepunt in de idee dat taal, volk en land een-op-een verstrengeld zijn. Taal als uiting van het volkskarakter en als manifestatie van de nationale identiteit, en uitgerekend in de taal onderscheidde het ene volk zich van het andere.
Negentiende-eeuws denken
Het is urgent om dat negentiende-eeuwse denken over taal, dat nog steeds uitermate actueel is, kritisch te bekijken. De taalkundige praktijk is er vaak een van het selecteren, vaststellen en beschrijven van ‘iets’ als aparte taal, zoals het Fries, het Nederlands, straattaal, sms-taal, scholierentaal en Engels. Daarmee treedt onmiskenbaar een vorm van groepsdenken op, waarbij sprekers sociaal worden gegroepeerd en
onderling gecontrasteerd. ‘Groningers zijn slordig – zo is hun taal – luister maar naar het inslikken van de toonloze e in loopn in plaats van lopen’ of ‘de inwoners van ’t Gooi zijn beschaafd – zo is hun taal en Gooise ‘r’ – luister maar naar hun verzorgde uitspraak’. Of Marokkanen zijn zo – dus spreken zij zo’.
Stereotypering genereert dan kant-en-klaar de vermeende karaktertrekken die aan die groepsidentiteiten worden toegedicht. Maar groepen zijn noch in hun samenstelling noch in hun onderlinge relaties statisch, eendimensionaal of voorspelbaar. Hoe een melkveehouder of Limburger zich tien jaar geleden uitdrukte, is anders dan nu. Net als de bodem zijn ze biodivers: gemeenten, provincies en natiestaten waren en zijn altijd meertalig. Die meertaligheid moeten we breed zien en koesteren. Ze is een rijkdom.
Alleen maar Engels
In 2018 constateerde een commissie onder de paraplu van de KNAW dat het droevig is gesteld met het taal- en cultuuronderwijs in onze multiculturele en meertalige samenleving. De aandacht voor talen vermindert ten gunste van alleen maar Engels.
Er ontbreekt visie hoe meertalige competenties in te zetten, terwijl goed taalbeleid ook diplomatie, handel, economie, zorg, sport, politie, bouw en industrie versterken. Ook een commissie van onafhankelijke experts, die controleren of nationale overheden het Europese Handvest naleven, constateert telkens dat Nederland op dit vlak beter zijn best moet doen.
Mijn boodschap is dus: Toon daadkracht, laat alle provincies energieker taalbeleid voeren, waarin de gehele meertaligheid een plek krijgt, ondergebracht bij bijvoorbeeld gedeputeerden van cultuur. Meertaligheid hoort daar thuis, omdat mensen door taal cultuur produceren, en taal zelf natuurlijk ook weer het hart van de cultuur vormt die mensen met elkaar verbindt. Zo kunnen ze cultuurparticipatie en -educatie voor jongeren expliciet agenderen.
Provincies zijn taalpolitieke krachten, laat ze die krachten ook gebruiken voor de specifieke dynamische meertaligheid in hun regio.
Lees ook eerdere afleveringen in deze serie
De inktzwarte keerzijde van efficiëntie: oneerlijke verdeelde ruimte en een ongezonde leefomgeving
Provincies en waterschappen spelen een cruciale rol in de duurzame inrichting van het land. Hoogleraar Esther Turnhout pleit voor een eerlijke verdeling van de ruimte die nu mens en natuur schaadt.
Doe zoals op de Veluwe, creëer overal nieuwe landschappen
In de aanloop naar de Provinciale Statenverkiezingen presenteren verscheidene auteurs een toekomstvisie. Jos Rademakers, directeur van ARK Rewilding Nederland en hoogleraar Han Olff pleitten voor natuurontwikkeling. ‘We hebben natuur, maar niet genoeg.’