ColumnHans Goslinga
Nederland moet alsnog zijn verleden redden
Ze waren betrokken bij een oorlog die Nederland het liefst wil vergeten, maar die werd gevoerd onmiddellijk na een oorlog die Nederland niet kan vergeten. Zo omschreef de socioloog J.A.A. van Doorn in het jaar 2000 ‘het ongeluk van de Indiëmilitairen’.
Met dat ongeluk doelde Van Doorn op de hardnekkige neiging bij de beoordeling van allerlei gedragingen en gebeurtenissen terug te grijpen op de donkerste periode in de geschiedenis van de twintigste eeuw. De oorlog en bezetting drukten in zijn ogen zo’n stempel op ons politiek-morele bewustzijn dat niet alleen de Indiëveteranen ‘met terugwerkende kracht aan de galg van de geschiedenis werden opgeknoopt’, maar ook politici als Willem Aantjes, bij wie alleen al de associatie met de letters SS fataal was.
Volgens Van Doorn, zelf een Indiëveteraan, fungeerde de periode 1940-45 ‘niet slechts als toetssteen, maar zelfs als hoeksteen van onze morele orde’. Dat leverde in de publieke moraal misschien wel enkele rode lijnen op, maar bracht het gevaar mee van ‘morele arrogantie op basis van historische selectiviteit’.
Niet zonder cynisme constateerde Van Doorn dat het met de kennis van de Tweede Wereldoorlog matig was gesteld, maar dat deze oorlog ‘een voorspoedig tweede leven kreeg als moreel ijkpunt: men weet steeds minder, men vindt steeds meer’. Daardoor werd het in zijn ogen wel erg eenvoudig te oordelen over het doen en laten van voorgaande generaties en zelf op veilige afstand van de spiegel te blijven.
Een koloniale oorlog
Toen Van Doorn deze waarnemingen deed, ontbrak het nog aan een omvattend beeld van wat premier Rutte deze week, voor het eerst na ruim zeventig jaar, ‘een koloniale oorlog’ noemde. Daardoor is het niet mogelijk geweest deze episode als natie te verwerken.
De Duitse journalist Sebastian Haffner constateerde iets dergelijks bij de vijftigjarige herdenking van de Eerste Wereldoorlog in zijn land. Deze oorlog, was zijn conclusie, lag de Duitsers ‘nog even onverteerd en onverteerbaar op de maag als ooit tevoren’.
Haffner leidde daaruit deze wijsheid af: ‘De gebeurtenissen zijn niet tot ervaring geworden. De herinnering heeft geen inzicht of kennis voortgebracht, maar roept gevoelens en stemmingen op’. In ons land heeft de term ‘politionele acties’ heel lang als het vloerkleed gediend waaronder alle ongerechtigheden konden worden weggeveegd. Maar de paradox is dat juist het gebrek aan feiten heeft bijgedragen aan ‘het ongeluk’ van de veteranen en aan de permanente gevoeligheid van deze kwestie.
De feiten die nu in het brede onderzoek zijn geopenbaard, liegen er niet om. Zij laten zien dat de Nederlandse militairen zich in Indonesië niet anders hebben gedragen dan de Britten in India en de Fransen en Amerikanen in Indochina. Van Doorn: ‘Ook onze bevrijders hebben zich aan oorlogsmisdaden schuldig gemaakt, een onaangenaam feit dat met taboes is beladen’. Het liet zich volgens hem eenvoudig verklaren: ‘De geallieerden waren hier niet op een humanitaire missie, maar voerden een oorlog. En in de oorlog zwijgen de wetten.’
Onder de pet gehouden
Het springende punt is dat de verantwoordelijke politici deze inbreuk op ons zelfbeeld niet aan konden, de feiten willens en wetens onder de pet hebben gehouden en geen publieke verantwoording hebben afgelegd. Daardoor kon de episode in de nationale ziel dooretteren en in de hoofden van de veteranen blijven rondspoken. ‘Zij zouden hun verleden willen redden’, schreef Van Doorn, ‘maar ze moeten keer op keer ondervinden dat het hen is ontstolen.’
De geallieerde soldaten konden nog zeggen dat ze een rechtvaardige oorlog voerden, de Indiëmilitairen konden dat niet, waardoor zij andermaal in de steek werden gelaten. Oorzaak ook hier: het ontbreken van politieke verantwoording. Dat de regering bij monde van premier Rutte nu alsnog de verantwoordelijkheid voor het falen van de kabinetten onder Beel en Drees heeft genomen, is mooi, maar natuurlijk veel te laat.
De kwestie toont op de meest indringende wijze hoe essentieel in een democratische rechtsstaat openbaarheid en publieke verantwoording zijn. Het aftreden van premier Kok in 2002 vanwege het onderzoek naar de val van Srebrenica is wel als gratuit betiteld, omdat er toch al verkiezingen in zicht waren, maar dat oordeel ging voorbij aan wat Kok als wezenlijk zag: dat iemand zichtbaar verantwoordelijkheid nam.
Dat werkt, voor zover mogelijk, ontlastend voor degenen die het vuile werk moesten doen. Daar komt bij dat de Indiësoldaten, zoals Van Doorn schreef, ‘vertrokken met de zegen van onze kerkleiders en de onvoorwaardelijke solidariteit van het thuisfront’. Tegelijk zijn openheid over de feiten en verantwoording een eerste stap om als natie met het belaste verleden in het reine te komen en aldus inzicht en begrip op te doen.
Hans Goslinga schrijft elk weekend een beschouwing over de staat van onze politiek en onze democratie. Lees ze hier terug.