OpinieUniversiteiten
Minister Dijkgraaf zou zijn extra 1,3 miljard moeten verdelen over alle wetenschappers
Mooi dat er ruim een miljard voor de universiteiten bij komt, maar omdat het grotendeels via subsidies verdeeld gaat worden, zullen de meeste wetenschappers er niks aan hebben, bepleiten onder anderen hoogleraren Rens Bod en Remco Tuinier.
Nadat WOinActie vier jaar achtereen actie heeft gevoerd tegen de ondermaatse financiering van de Nederlandse wetenschap heeft minister Dijkgraaf op 17 juni aangekondigd dat er ruim een miljard euro per jaar bij komt in het wetenschappelijk onderwijs (WO). Een onafhankelijk rapport van accountantsbureau PwC had al aangetoond dat de onderfinanciering van de Nederlandse universiteiten is opgelopen tot 1,1 miljard euro per jaar. Gevolg: onderwijs- en onderzoekskwaliteit staan toenemend onder druk en er is een schrikbarende afname van ongebonden onderzoek. Mede dankzij de acties van de brede coalitie Normaal Academisch Peil, die er het laatste jaar extra druk op heeft gezet, komt er nu jaarlijks 800 miljoen structureel bij en de komende tien jaar incidenteel nog eens 500 miljoen per jaar, tezamen 1,3 miljard per jaar.
Maar er is niet alleen goed nieuws. Voor het verdelen van het geld is vooral geluisterd naar partijen met grote afstand tot de wetenschappelijke werkvloer, en dat is terug te zien in de beleidsplannen. Volgens de beleidsbrief van de minister zal een deel van de investeringen door de decanen via zogeheten sectorplannen worden ingevuld. Maar het grootste deel van de investering loopt via subsidies: onder andere 144 miljoen per jaar via ‘stimuleringsbeurzen’ die door universiteiten verdeeld worden onder hen bij wie de werkdruk het hoogst is, en 156 miljoen per jaar via ‘starterbeurzen’ van 300.000 euro die aan nieuw aangestelde Universitair Docenten (UD’s) worden gegeven. Maar deze laatste zijn alleen voor nieuwe UD’s: iedereen met al een aanstelling valt buiten de boot. En dat is geen goed idee.
Deze starterbeurzen zijn niet doelmatig en hebben ongewenste neveneffecten. Ten eerste veranderen ze voor het overgrote deel (zo’n 90 procent) van de wetenschappers niets aan de extreme werkdruk of het gebrek aan effectieve onderzoekstijd. Daarnaast zullen deze beurzen grote, onuitlegbare ongelijkheden creëren tussen wetenschappers die binnen eenzelfde afdeling werken, puur op basis van het arbitraire criterium ‘datum van aanstelling’. Daarbij zullen de starterbeurzen de facto leeftijdsdiscriminatie institutionaliseren. Bovendien zullen zij leiden tot nog meer individueel onderzoek terwijl er juist samenwerking tussen wetenschappers nodig is om huidige wetenschappelijke problemen het hoofd te bieden. Tot slot zullen deze beurzen bijdragen aan een verdere marginalisering van wetenschappelijke staf, omdat aanstellingen op een beurs per definitie tijdelijk zijn, terwijl een van de grootste problemen binnen het WO juist de vele tijdelijke docentcontracten zijn (soms meer dan de helft van de staf).
Een persoonlijk onderzoeksbudget biedt meer
Wat is dan een beter plan? Het is beter om de voorziene 300 miljoen die beschikbaar is voor zowel de starters- als de stimuleringsbeurzen te verdelen over alle, bijna 12.000 Nederlandse wetenschappers. Dat komt neer op circa 25.000 euro (op jaarbasis) per wetenschapper voor een ‘persoonlijk onderzoeksbudget’. Dit is genoeg om bijvoorbeeld, als twee of drie wetenschappers de handen ineenslaan, een promovendus of postdoc aan te stellen. Men kan het persoonlijke onderzoeksbudget ook inzetten om met meerdere wetenschappers een team te vormen waarmee een nieuwe UD kan worden aangesteld.
Ons plan voor een ‘persoonlijk onderzoeksbudget’ biedt elke wetenschapper alle voordelen die Dijkgraafs plan heeft, maar zonder de ongewenste neveneffecten. Daarnaast heeft ons plan ook een aantal extra voordelen. Zo krijgt elke wetenschapper een onderzoeksbudget in plaats van slechts een klein deel van de wetenschappers. Dit zou een erkenning zijn van het massale overwerk dat alle reeds aangestelde docenten de voorbije twintig jaar uitgevoerd hebben. Bovendien zijn er geen perverse prikkels en ontstaat er geen ongelijkheid binnen afdelingen.
Het gehoorde tegenargument
Daarnaast heeft een persoonlijk onderzoeksbudget een veel groter effect op werkdrukverlichting en dus op de verbetering van de onderwijs- en onderzoekskwaliteit: niemand weet beter dan de wetenschapper zelf wat de meest effectieve manier is om werkdrukverlichting te bereiken. Een gehoord tegenargument is dat ‘25.000 euro per onderzoeker niets is’ voor (sommige) disciplines. Maar het zal juist samenwerking stimuleren en dat is precies wat de universiteiten zelf als belangrijk voor de toekomst zien.
Idealiter zouden we de nieuwe investeringen voor 100 procent naar de wetenschappers zien gaan, maar we begrijpen dat politiek compromissen inhoudt.
Onze steun voor de sectorplannen is echter al een compromis voor de hoepels die politiek Den Haag wenst. De starters- en de stimuleringsbeurzen vinden we een brug te ver.
Geschreven namens: Rens Bod (Universiteit van Amsterdam), Remco Breuker (Leiden Universiteit), Paola Gori Giorgi (Vrije Universiteit Amsterdam), Ingrid Robeyns (Universiteit Utrecht) en Remco Tuinier (Technische Universiteit Eindhoven)
Lees ook:
Universiteiten blij, zorgbonden teleurgesteld over coalitieplannen
Het regent reacties op het regeerakkoord. Universiteiten zijn blij met extra geld voor onderwijs. Maar zorgbonden zijn juist erg teleurgesteld in de plannen van de nieuwe coalitie.
De universiteiten moeten zich kapot schamen
Welkom in de wereld van de tijdelijke docent, de werknemer die het hoger onderwijs in de geesteswetenschappen en sociale wetenschappen draaiende houdt in ruil voor, tja, vrij weinig — in ieder geval geen vast contract, en ook geen voltijdsaanstelling, aldus Hieke Huistra.