Opinie
Loting blijft de beste selectie van studenten
Steek de energie vooral in beter onderwijs, adviseert Henk van Berkel, voormalig onderwijsonderzoeker aan de Universiteit Maastricht.
Eens in de zoveel jaren steekt het selectiefenomeen de kop op. Politici roepen om het hardst dat de toegankelijkheid tot studies in het hoger onderwijs anders moet worden geregeld. Loten, gewogen loting, toelatingsexamens, motivatiegesprekken, centraal, decentraal, we hebben het allemaal al gehad.
Twee weken geleden heeft in de Tweede Kamer weer een discussie plaatsgevonden naar aanleiding van een voorstel van minister Dijkgraaf dat het mogelijk maakt dat instellingen zelf gaan loten wie binnen mag komen. De discussie welke methoden het beste is, is de afgelopen jaren vele malen gevoerd. Het wordt tijd om de (on)mogelijkheden eens op een rijtje te zetten.
In de Tweede Kamer werd gesteld dat het zonde is wanneer via loting ongemotiveerde studenten een plaats veroveren die ten koste gaat van gemotiveerde studenten. Deze Kamerleden vergeten één ding: is het niet juist de pedagogische opdracht aan docenten om van ongemotiveerde studenten, gemotiveerde studenten te maken? Of, zoals een Leidse decaan het eens uitdrukte: “Geef mij maar de vijf-en-een-halfjes in het eerste jaar. Ik zie het als mijn taak om er zesjes van te maken.”
Haarstylist die het kapsel van studenten fatsoeneert
Via een gesprek, een interview, moet het toch wel lukken gemotiveerde studenten aan te wijzen? Dan komt het allemaal wel goed. Dat is niet zo. Iedere psycholoog weet je te vertellen dat je motivatie kunt veinzen. Natuurlijk vertellen aspirant-studenten dat ze heel erg graag studie X willen volgen. Zo stom zijn ze toch niet. En als zij er problemen mee hebben, kunnen ze te rade gaan bij een van de tientallen intaketrainingbureautjes die inmiddels zijn ontstaan.
Toelatingsgesprekken verworden op die manier tot een toneelstukje waarin de spelers keurig hun versje opzeggen. Die bureautjes doen ook andere dingen. In het selectieland bij uitstek, de VS, is het heel gebruikelijk dat ze ook kledingadviezen geven voor het gesprek, een haarstylist in dienst nemen die het kapsel van studenten fatsoeneert en een logopedist die studenten het hanteren van de juiste stemhoogte aanleert. Ze kosten wel een paar centen, maar de succespercentages zijn hoog, als je maar betaalt.
En ten slotte, toelatingsgesprekken bevoordelen de keurige jongens en meisjes. Zij die middels hun opvoeding de competenties hebben meegekregen de juiste antwoorden te geven op de juiste plaatsen met de juiste stemhoogte. Toelatingsgesprekken bevoorrechten aangepast gedrag. Het is maar de vraag of dat een wenselijke eigenschap is van academici. Verwachten wij juist niet van die groep dat ze kritisch zijn, dat ze eigenwijs zijn, en buiten de geplaveide paden treden? Noem het maar een beetje onaangepast gedrag.
Zachtzinnigheid, openheid en stiptheid
Nog slechter gesteld is het met voorspellen van later gedrag in het beroep. We nemen het voorbeeld van een dokter. Het klinkt aantrekkelijk: laat studenten toe van wie je mag verwachten dat ze later een goede arts worden. Maar deze selectiesituatie is nog problematischer dan de hiervoor geschetste. Het is onmogelijk nu jonge mensen aan te wijzen die na tien jaar een aanwinst vormen voor de gezondheidszorg. Selecteren met wat voor soort test ook op een criterium dat tien jaar in de toekomst ligt, kan niet.
Het is allereerst onbekend wat een goede arts is. Wie of wat bepaalt dit? Je zou patiënten kunnen vragen naar hun oordeel over behandelingsaspecten als zachtzinnigheid, openheid en stiptheid. Hoe belangrijk deze eigenschappen van een arts ook moge zijn, zij raken niet de essentie van de beroepsuitoefening. Een arts moet genezen. Patiënten zijn over het algemeen niet deskundig om een oordeel te geven over de kwaliteit van de behandeling.
Kunnen collega-artsen dan geen oordeel vellen over de kwaliteit van collega’s? Zij zijn immers deskundig op het vakgebied. Maar ook deze weg loopt dood. Uit onderzoek blijkt dat de overeenstemming in oordelen over de behandelingen van artsen door collega’s zo gering is, dat hieruit geen conclusies kunnen worden getrokken. Ook statistieken over succesvolle behandelingen zijn geen goede indicatie voor de kwaliteit van de arts omdat vaak de hoogst in aanzien staande arts de lastigste gevallen te behandelen krijgt.
Geef universiteiten zelf enige speelruimte
Kennelijk moet het toelatingsstelsel weer op de schop. De huidige discussie is de zoveelste. Ik som de voorstellen kort op met hun bedenker: selectieve propedeuse, daarna selectievrij (De Groot, 1972); centrale gewogen loting (Warries, 1976); geef universiteiten zelf enige speelruimte tot selecteren (Drenth, 1976); toelatingsgesprekken (Zijlstra, 2011) en dan nu decentrale selectie en loting (Dijkgraaf).
Selectie tot de universiteit houdt velen al lange tijd bezig. Velen, dat zijn politici en universitaire bestuurders. De groep selectiedeskundigen behoort daar niet bij omdat die het al lang weten: selectie aan de poort is duur en ondoelmatig. Het moet toch allemaal simpeler kunnen. In Nederland had men dat probleem eerder niet. Daar hanteerde men de centrale gewogen loting. Misschien dat niet iedereen gelukkig er mee was, maar men realiseerde zich dat dit systeem tegen minimale kosten het optimale rendement gaf.
Natuurlijk kunnen de studierendementen omhoog. Maar de energie die decentrale selectie aan de poort kost, kan beter worden gestoken in vernieuwingen van de onderwijsprogramma’s. Daar is grote winst te behalen.
Lees ook:
Kamer: Hoger onderwijs mag ‘zwakke’ kandidaten weren
Hogescholen en universiteiten mogen zwakkere kandidaten uitsluiten voor studies met een numerus fixus. Dat vindt een meerderheid van de Tweede Kamer, tegen het advies van de minister in.
Minister Dijkgraaf: ‘Universiteit is niet het enige pad naar succes’
Minister Robbert Dijkgraaf van onderwijs wil een veel diversere norm van succes. De ideale wereld is er niet een waarin iedereen een doctorstitel haalt, zei hij bij de opening van het academisch jaar.