Column
In het Amsterdamse stadshart klopt de Gouden Eeuw weer aan de deur
De Amsterdamse binnenstad moet autoluw worden, zo vindt de nieuwe bestuurcoalitie van de hoofdstad. Doorgaand verkeer zal worden geweerd, parkeerplaatsen bij duizenden opgeheven. Een aangenamer straatbeeld, ruim baan voor fiets en voetganger en niet in de laatste plaats een betere luchtkwaliteit zullen daarvan het gevolg zijn.
Ik stem er van harte mee in, maar verbaas me ook een beetje. De ergste luchtvervuiling vind je in Amsterdam niet in de binnenstad, maar net erbuiten: langs de Nassaukade-Stadhouderskade die het centrum langs het oude traject van de stadswallen half omcirkelt. Gaat die ook op de schop, dan kan de Amsterdamse verkeerscirculatie nog wat beleven.
In vergelijking met andere middelgrote Europese steden neemt het autoverkeer in Amsterdam al een bescheiden plaats in. De Rozengracht is een belangrijke verkeersader, maar meestal wordt je er bij het oversteken eerder door scootertjes of fietsers dan door auto’s van de sokken gereden. Zelfs buiten het centrum, in de Van Woustraat bij mij om de hoek, vraag ik mij vaak af: waar zijn de automobilisten gebleven? Qua verkeers- en geluidsoverlast mag Amsterdam zijn zegeningen tellen.
Betoverend
‘Autoluw’ zal in de nieuwe plannen voor de binnenstad dan ook vrijwel ‘autovrij’ gaan betekenen, zo concludeer ik. Opnieuw hoor je mij er niet over piepen. Hoe de grachtengordel er ooit zonder blik bijlag kun je terugzien op oude schilderijen en in historische films. Het is betoverend en letterlijk schilderachtig – hoewel de luchtvervuiling met al die paardenstront ook toen een acuut probleem moet zijn geweest.
Ruim een halve eeuw geleden werd daar nog anders over gedacht. De Wibautstraat werd aangelegd om de stad eindelijk modern te maken. In de 19de eeuw was de Rozengracht om diezelfde reden gedempt. Godzijdank bleef ons eenzelfde doorbraak tussen het Jonas Daniël Meijerplein bespaard. De bizarre plannen voor een monorail in de binnenstad waarvan ik ooit de schetsen zag zijn in dat stadium blijven steken.
Modernisme
Misschien markeren de nieuwe collegeplannen het definitieve einde van het modernisme in de stadsplanning. Het rationalisme ervan ligt al langer onder vuur. In het oostelijk havengebied werden de dimensies van de 17de-eeuwse stadsbebouwing maatgevend; eenvormigheid en standaardisering moesten plaats maken voor afwisseling in de gevelrij. Stadsvernieuwing betekent inmiddels: zo goed mogelijk handhaven wat er al was – althans voor zover het oog reikt.
Je zou het de overwinning van het pittoreske kunnen noemen. Zo werden enkele decennia geleden in ieder geval de stemmen bejegend die toen al pleitten voor herstel van de menselijke maat van het eeuwenoude. Berucht waren in Engeland de historiserende dorpen waarvoor prins Charles zich sterk maakte: nieuwbouw naar het patroon van oude dorpskernen. Ooit interviewde ik voor deze krant de architectuurhistoricus Donald Olsen die de lof zong van de Victoriaanse stad. Wat was er mis met neo-stijlen?, zo vroeg hij zich af. Ze behielden alleen maar het goede dat door de geschiedenis was beproefd.
Terugkeer naar het beproefde
Die stemmen waren hun tijd vooruit. Of liever: zij voorzagen dat de tijd een U-bocht zou gaan nemen om het oude opnieuw te vieren als het revolutionair nieuwe. Geschiedfilosofisch is dat niet minder dan revolutionair. De wet van de vooruitgang die de kern vormt van het modernisme lijkt stilzwijgend te zijn afgezworen. Niet de doorbraak van het almaar nieuwere is maatgevend aan het worden, maar de terugkeer naar het beproefde in aangepaste vorm. Neo-stijlen hebben nooit iets anders willen zijn, en zoals Olsen al voorspelde worden ze langzaam weer salonfähig.
Hoe de wal het schip keert besefte ik een paar weken geleden in een hypermoderne shopping mall. Ooit werden die gebouwd langs rechte lijnen, met overzichtelijke ruimten en strakke winkelwanden. Maar hier kronkelden de gangen voor het publiek zich nu langs de shops zoals sinds mensenheugenis het stratenplan van de oude binnensteden doet. Geen rechte hoek te bekennen, geen mathematische zichtlijn gerespecteerd. Zelfs in het hypermoderne triomfeerde het pre-moderne: laten we het vooral niet ‘postmodern’ noemen. In het Amsterdamse stadshart klopt intussen de Gouden Eeuw weer aan de deur.
Ger Groot doceerde filosofie aan de universiteiten van Rotterdam en Nijmegen. Voor Trouw bekijkt hij de actualiteit door een filosofische bril. Lees hier meer columns.
Lees ook: Een groen grachtenland met weinig auto's is het nieuwe walhalla
Het toenemend aantal fietsers in de Nederlandse steden vraagt om radicale keuzes, zegt planoloog Maarten Hajer. De nieuwe groene coalitie in Amsterdam neemt het voortouw: de auto krijgt er minder ruimte. Wie volgt?