ColumnIrene van Staveren
Ik ben eruit: geen basisinkomen
Veel mensen pleiten voor een basisinkomen maar columniste Irene van Staveren ziet vooral de nadelen.
De afgelopen jaren ben ik regelmatig gevraagd naar mijn mening over het basisinkomen. Dat is een maandelijks inkomen voor iedereen dat genoeg is om van te leven. Ik ben eruit: ik ben tegen.
Ik begon me namelijk af te vragen waarom prominente rechtse economen zoals Hayek en Friedman er voorstander van waren en waarom steeds meer bestuursvoorzitters van machtige multinationals ervoor pleiten, of op zijn minst voor een maatschappelijk debat erover. Welk belang hebben miljardairs als Bill Gates, Mark Zuckerberg en Elon Musk en hun bedrijven bij een basisinkomen?
Dat ligt denk ik deels in een legitimering van de marktmacht van hun kolossale bedrijven. Die macht, die natuurlijk strijdig is met de vrije markt, kunnen ze moreel afkopen met hun belastingafdracht voor een basisinkomen. Dat gebeurt al meer dan veertig jaar op kleine schaal in Alaska, waar elke inwoner jaarlijks tussen de 1000 en 2000 euro dividend ontvangt uit de olie-inkomsten. Handig, want dat drukt meteen tegenstand tegen de fossiele industrie de kop in.
Vergroting van de tanende koopkracht
Een ander voordeel voor de miljardairs van een basisinkomen, in plaats van bijvoorbeeld meer sociale huurwoningen of lager eigen risico op de zorgverzekering, is dat het de tanende koopkracht van het volk vergroot.
Een basisinkomen geeft de minstverdienenden de koopkracht om te besteden aan de producten waar onder andere deze miljardairs hun geld mee verdienen, zoals software, sociale media, zonnepanelen en accu’s.
Zijn ze dan niet bang voor de hogere belastingen die een basisinkomen met zich meebrengt, volgens berekeningen van de Oeso? Nee, want grote multinationals weten heel goed belastingen te ontwijken. Weet u nog dat de Nederlandse Shell-baas Marjan van Loon in 2019 toegaf dat het bedrijf nul winstbelasting in ons land betaalt? Het zijn vooral kleinere bedrijven en de gewone werknemer die het bedrag zullen moeten ophoesten.
Het meest fundamentele probleem dat ik zie is dat het een legitimering is van de markt als vervanging van de publieke sector. Een basisinkomen geeft mensen de koopkracht om elk goed of dienst te kopen waar ze behoefte aan of zin in hebben. Dat klinkt heel nobel: keuzevrijheid en autonomie. Maar het komt neer op de reductie van de burger tot consument terwijl publieke diensten fors zullen moeten krimpen.
De snelste weg van private rijkdom naar publieke armoede
Als iedere volwassene zeg 1200 euro per maand zou krijgen, zou dat grofweg 200 miljard euro per jaar kosten. Daartegenover staat dat veel uitkeringen en toeslagen afgeschaft zullen worden. Maar netto blijft er minder over voor publieke diensten: uitgaven verschuiven van gemeenschappelijke diensten naar individuele consumptie. Ter vergelijking: zwemles voor kinderen in het gemeentebad kost nu bijna 10 euro in een groepsles. In een privézwembad blijkt dat bijna 25 euro te worden.
Tot slot: wordt de ongelijkheid minder met een basisinkomen? De Oeso en ik denken van niet. Mensen onderaan verliezen hun toeslagen en andere hulp terwijl degenen met leuke, goedverdienende banen er zomaar maandelijks 1200 euro bij krijgen.
Een basisinkomen reduceert de publieke sector tot een doorgeefluik voor consumeren. Terwijl we juist collectieve diensten nodig hebben tegen klimaatverandering, de wooncrisis en geopolitieke onzekerheden, om maar wat complexe problemen te noemen. Een basisinkomen is de snelste weg van private rijkdom naar publieke armoede.
Irene van Staveren is hoogleraar ontwikkelingseconomie aan de Erasmus Universiteit. Voor Trouw schrijft ze om de week een column over economie. Lees ze hier terug.