column
Het gemeenschapsdenken kan wel een nieuwe impuls gebruiken
Het gemeenschapsdenken behoeft een nieuwe impuls, vindt Pieter Jan Dijkman, directeur van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA. Gemeenschap wordt louter vanuit een cultureel-identair perspectief bekeken, maar het debat zou geholpen zijn als gemeenschap in eerste instantie wordt opgevat als een zorgzame gemeenschap in de praktijk van alledag.
Het publieke debat over wat een nationale gemeenschap is, woedt al een tijd en zal voorlopig, zo lijkt het, niet wegebben. Kerstfeest, zwarte piet, vuurwerk; de slag om december wordt inmiddels het gehele jaar gevoerd. Steeds zijn dezelfde polariteiten zichtbaar: universalisme versus nationalisme, nationale identiteit versus individuele identiteit, gelijkheidsdenken versus groepsdenken.
Theoloog Janneke Stegeman deed recent, niet voor het eerst, een poging een nieuw hoofdstuk toe te voegen aan dit politieke identiteitsdebat. Ze schreef met geestverwanten een open brief met een verwijt aan CDA en ChristenUnie: de christelijke partijen zouden het christendom misbruiken als uitsluitingsmechanisme voor nieuwkomers.
Ze wezen daarbij op pleidooien van CDA-Tweede Kamerlid Heerma en ChristenUnie-leider Segers om tijdens de inburgeringsperiode niet alleen oog te hebben voor het sociaal-economische perspectief, maar ook voor de waarden zoals die besloten liggen in de democratische rechtsstaat. Het werd door Stegeman cum suis opgevat als een politisering van het christendom, ‘een afgedwongen of opgelegde eenvormigheid, gevoed door wantrouwen’, en het zou leiden tot het ‘screenen’ van mensen op ‘onze waarden’.
Zo krijgt het politieke identiteitsdebat venijnige trekjes en leidt het zelfs tot nieuwe scheidslijnen, tot in theologenland toe. Eigenlijk is van een debat nauwelijks nog sprake. Het is oeverloos (wat is christelijk?), vruchteloos (wat is identiteit?) en met een hoge mate van sjibboletvorming (aan welke kant sta jij?). Op die manier wordt het denken over wat een gemeenschap tot een goede gemeenschap maakt, nauwelijks van nieuwe impulsen voorzien. Dat terwijl in het begrip ‘gemeenschap’ wel eens de sleutels zouden kunnen liggen voor een nieuwe, noodzakelijke betrokkenheid van burgers (nieuwkomers en autochtonen) bij de publieke zaak.
Perspectiefwisseling
Misschien is in verschillende opzichten een perspectiefwisseling gewenst en helpt het om op een nuchterder manier naar het begrip ‘gemeenschap’ te kijken. Want in het gemeenschapsdenken zoals zich dat manifesteert bij partijen als de PVV en Forum voor Democratie, schuilen drie weeffouten en christendemocratische en christelijke partijen staan in een wezenlijk andere traditie van gemeenschapsdenken.
In de eerste plaats zou het behulpzaam kunnen zijn om gemeenschap nadrukkelijker vanuit het perspectief van concrete, lokale praktijken te bezien. Gemeenschap wordt dikwijls in eerste instantie cultureel-identitair ingevuld. In dat geval begint het spreken over gemeenschap met tamelijk abstracte begrippen als ‘cultuur’ en ‘identiteit’ en worden al snel muren opgetrokken tussen ‘wij’ en ‘zij’. Maar gemeenschap kan ook anders worden opgevat, namelijk als een zorgzame gemeenschap, precies zoals het CDA (met politici als Ruud Lubbers en Elco Brinkman) al sinds de jaren tachtig doet. Het voordeel is dat het dan veeleer om praktische deugden en noties als samenwerken, zorgzaamheid en verantwoordelijkheid in de alledaagse werkelijkheid gaat. Politici die zich bekommeren om de samenhang in een samenleving kunnen in dat geval beginnen bij het toerusten en faciliteren van lokale gemeenschappen, zoals buurten, kerken, moskeeën, en sportverenigingen.
Daarnaast, in de tweede plaats, is het wenselijk om de veelbezongen joods-christelijke traditie niet zozeer te zien als gevestigd cultuurgoed dat krampachtig verdedigd moet worden, maar veelmeer als iets dat een appel doet op een ieder van ons. Een traditie is nu eenmaal geen gestold gesprek, zij is een voortdurend debat over wat van waarde is, en dat zelfde geldt voor religieuze tradities. Toegegeven, Europa en Nederland hebben zich lang niet altijd aan de eigen zelfgeformuleerde waarden als vrijheid, gelijkheid, tolerantie en naastenliefde gehouden. Maar dat maakt ze nog niet minder waardevol. En juist om die reden is het van belang om de waarden die besloten liggen in de Nederlandse rechtsstaat met enige hartstocht te articuleren, juist ook als oproep aan onszelf.
Nostalgisch beeld
Leidt dat tot een uitsluitingsmechanisme voor nieuwkomers? Natuurlijk niet. De rechtsstaat leeft in een rechtscultuur, dat wil zeggen dat de formele principes wortelen in een ‘verhaal’, in overtuigingen en tradities. Als waarden als vrijheid en naastenliefde daar deel van uitmaken, zoals in de christelijke traditie, dan moet dat verhaal wel verteld worden. En dat gebeurt nu eenmaal via verhalen op school, tijdens – waarom niet? – de inburgeringscursus en vooral in het leven van alledag.
In de derde plaats zou het behulpzaam zijn te beseffen dat bestuurders en politici de gemeenschap niet zelf hoeven vorm te geven. In het hedendaagse spreken over gemeenschap schuilt nogal eens een constructivistisch element. Op basis van een nostalgisch beeld van het verleden of een illusoir toekomstbeeld lijken politici soms zelf de ideaaltypische gemeenschap in de werkelijkheid te willen creëren. Populisten kennen een geschiedenis in dat opzicht, en hetzelfde geldt voor socialisten. Het is een grondfout in het denken. Politici hoeven de gemeenschap niet te vormen, die gemeenschap als zodanig is er. Het is simpelweg een gegeven dat verschillende mensen met elkaar een samenleving vormen, en dat maakt dat ze daarmee aan elkaar zijn toevertrouwd.
Dat wil uiteraard niet zeggen dat samenleven vanzelf gaat en dat de overheid in het geheel geen rol heeft. Bij onze rechtscultuur hoort dat bestuurders de poging om nieuwkomers bij gemeenschappen te betrekken, niet opgeven. Het zou nogal cynisch zijn als ‘wij’ slechts willen dat ‘zij’ een inburgeringscursus van een aantal uren volgen en zich verder gewoon aan de wetten houden; in feite hebben we dan de hoop op integratie opgegeven.
Oefening
Democratie is samenleven met verschil. Maar maatschappelijke samenhang laat zich niet per decreet afkondigen. Wat de samenleving bijeenhoudt is eenvoudigweg het democratische gesprek, de gemeenschappelijke communicatieve praktijk tussen burgers.
De Duitse rechtsfilosoof Böckenförde heeft eens terecht gewezen op de paradox dat de rechtsstaat leeft van vooronderstellingen die hij zelf niet kan garanderen. “De rechtsstaat kan alleen bestaan als de vrijheid die hij zijn burgers belooft van binnenuit door de gemeenschap gereguleerd wordt. Anderzijds kan hij deze innerlijke reguleringskrachten niet bij de gemeenschap afdwingen zonder zijn vrijheidskarakter prijs te geven.”
Dat betekent dat de waarden en de deugden die voor een rechtsstaat van belang zijn, inderdaad vooral geoefend kunnen worden op het niveau van de persoonlijke communicatie. Pas dan ontdekken we dat tegenstellingen tussen ‘ik’ en de ‘ander’ misschien minder scherp zijn dan gedacht, of zelfs dat het lot van mijzelf zo verbonden is met de ander dat ik het zelf niet kan denken zonder de ander.
In Trouws 'Politiek Forum' schrijft wekelijks een directeur van het wetenschappelijke bureau van VVD, D66, CDA of ChristenUnie een bijdrage waarin de ideologische / wereldbeschouwelijke achtergrond van bepaalde politieke stellingnames wordt verkend. Pieter Jan Dijkman is directeur van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA.