Column
‘Help eerst je eigen volk eens randdebiel’. Welkom in de lage landen
Ik ben terug in Nederland, maar ik weet niet zeker of ik ook weer thuis ben. Waar ik was – Israël, Palestina, Turkije – woedt de strijd om het eigenaarschap van het land, letterlijk dan wel figuurlijk, op z’n hevigst.
Iedereen die er met enige afstand naar kijkt, ziet hoe rampzalig het exclusieve denken van de verschillende partijen werkt, maar zelf kunnen ze dat onmogelijk erkennen; ze zijn ervan overtuigd dat ze ten onder gaan als ze ruimte geven aan de ander. En zo zetten ze een keten van vijandschap in werking, die onvermijdelijk de dynamiek krijgt van een self-fulfilling prophecy.
In Nederland is het klimaat, ondanks alle retorische opwinding, natuurlijk nog altijd heel wat kalmer. Toch spelen hier dezelfde mechanismen en ze worden aangewakkerd door politici die boze burgers een onaantastbare status toedichten. Nog maar nauwelijks was ik de vliegtuigtrap op Schiphol afgedaald of ik zag via Twitter hoe werd gereageerd op de verzekering van premier Rutte dat Nederland klaar stond om Sint-Maarten te helpen: ‘Help eerst je eigen volk eens randdebiel’. Welkom in de lage landen.
In mijn hoofd mengde dit zich met flarden van gesprekken en ontmoetingen uit de afgelopen anderhalve week. Terloopse gebaren van vriendschap: de Israëliër die me in het vliegtuig een blokje kaas aanreikte, de Palestijnse jongen die in de bus zijn druiven met me deelde. Het was naïef, ik weet het, maar ik kon de gedachte niet onderdrukken dat in de eenvoud van deze gebaren het antwoord lag op veel problemen – en nog geen seconde later besefte ik dat het nog maar de vraag was of deze Israëliër en Palestijn elkaar net zo zouden bejegenen als mij, onnozele buitenstaander.
Het is ontluisterend, bedacht ik, hoeveel we verliezen door zaken als religie, huidskleur, afkomst en nationaliteit boven ons mens-zijn te plaatsen. Maar is het überhaupt mogelijk mens te zijn zonder al deze dingen? In de interviews die ik onderweg had, en die de komende tijd hun weg zullen vinden in de krant, kwam die vraag steeds impliciet terug. Bijvoorbeeld bij de Palestijnse christen en de religieus-joodse zionist. Die zouden elkaar in theorie moeten kunnen vinden in de lezing van hetzelfde heilige boek, maar hun interpretatie van de Schrift bleek te verschillen als de dag van de nacht, en dat komt uitsluitend en alleen door de plaats waar ze zijn geboren. Voor hen geen joods-christelijke cultuur, dat is dan weer een uitvinding uit een andere plaats.
Er was een tijd dat Europa kon gelden als het bastion van de individuele burger, wat niet wil zeggen dat mensen geen levensbeschouwelijke, etnische of culturele identiteit hadden, maar dat deze niet hun relatie tot de natie, staat of overheid bepaalde. Dit is wat onder druk staat door het definiëren van het volk in niet-juridische termen; antropologisch kan dat, staatkundig niet. Of je moet, zoals de leider van het CDA doet, over ‘gewone Nederlanders’ willen spreken, en dan dus ook ‘niet-gewone Nederlanders’ onderscheiden. Er zijn landen waar ze met een dergelijke terminologie geen moeite hebben, maar ik weet niet of ik me daar thuis zou voelen.