ColumnStevo Akkerman
Geen mes snijdt scherper dan Auschwitz
Vorige week bezocht ik een voorstelling in Carré, een aangrijpende voorstelling die je prachtig zou kunnen noemen, maar er moeten betere woorden zijn. Na afloop durfde ik niet te klappen.
Maar laat me eerst iets anders vertellen. Via het Twitter-account van herdenkingscentrum Auschwitz krijg ik regelmatig foto’s te zien van mensen die in het kamp zijn vermoord. Het centrum stuurt er elke dag meerdere – de vaste post uit Auschwitz. Afgelopen zaterdag kwam er bijvoorbeeld een foto van een ernstig kijkende jongen, met de volgende tekst: “De Belgische Boris Grünbaum werd op 12 september in Anderlecht geboren. Hij werd naar Auschwitz gedeporteerd in 1942 en geregistreerd in het kamp. Hij stierf op 17 september 1942.”
Elke dag de beeltenis van een verloren mens; soms relativeert het alles wat je bezighoudt, soms zet het alles op scherp. De regisseur met wie ik af en toe tv-interviews maak, bond me eens op het hart niet te snel terug te vallen op Auschwitz, maar houd dat maar eens vol als het gaat om schuld en schaamte, goed en kwaad. Het is waar dat een mes dat te vaak wordt gebruikt bot wordt, maar het is ook waar dat geen mes scherper snijdt dan Auschwitz. “Als ethiek al iets te betekenen heeft, dan kan die betekenis er niet zijn zonder dat er aan de Holocaust gerefereerd wordt”, schreef M.S. Arnoni in ‘Moeder was niet thuis voor haar begrafenis’.
14 September 1890 | Pole Ludwik Brzezowski was born in Ostrava. A chemist.
— Auschwitz Memorial (@AuschwitzMuseum) 14 september 2020
In #Auschwitz from 25 April 1942.
No. 33100
He was shot in the camp on 27 May 1942. pic.twitter.com/bjZ7OSWKd0
Verachtelijke en ongeneeslijke wond
Arnon Grunberg nam twee fragmenten van Arnoni op in zijn boek ‘Bij ons in Auschwitz’, dat bestaat uit getuigenissen uit het kamp. En het was dit boek dat de basis vormde van de voorstelling in Carré: verschillende stemmen lazen passages voor, er werd gezongen in het Hebreeuws, Duits en Engels, en Grunberg maakte er een geheel van met teksten van zichzelf. Het ergst waren de fragmenten die beschreven hoe de nazi’s hun slachtoffers dwongen deel te nemen aan hun machinerie.
Paul Steinberg moest als 17-jarige gevangene inspecteren of iedereen zijn ‘bed’ wel had opgemaakt en stuitte op een oude Poolse Jood, die elk moment kon sterven. Hij sommeerde de man uit bed te komen en dreigde hem zelfs te slaan. Uiteindelijk raakte zijn hand slecht lichtjes een wang, maar hij vergeet dit vooral nooit meer. “Het blijft een van de verachtelijke en ongeneeslijke wonden die ik nooit kwijtraak.” Of neem de al genoemde Arnoni, als hij zijn vermoorde moeder toespreekt over de ‘lelijke diersoort’ die de mens is. “Moeder, ik schaam me: ik ben nog steeds onder de levenden.”
Wat Grunberg zelf vanaf het podium deed, was dit: het aftasten van de implicatie van het toevallige overleven. Het was doodstil in de zaal. Hij vertelde over zijn geboortekaartje, waarop alleen zijn naam stond, niet die van zijn ouders, niet die van zijn zus. Hij had het over de Joden als ‘doden met vakantie’. Hij memoreerde hoe zijn moeder zei dat ze gelukkig was geweest in Auschwitz, gelukkiger dan later met haar man en kinderen. Hij citeerde Marga Minco over het terugverlangen naar de oorlog; toen keek je nog ergens naar uit. Hij eindigde met de wil om te leven.
Het was aangrijpend, het was prachtig. Maar dat was het woord niet.
Drie keer per week schrijft Stevo Akkerman een column waarin hij de ‘keiharde nuance’ en het ‘onverbiddelijke enerzijds-anderzijds’ preekt. Lees ze hier terug. Abonneer je op zijn column in onze mobiele app en mis hem nooit.