ColumnRob Schouten
Een huis kopen in de Akbarstraat, niet omdat het moet maar omdat het kan
Ik keek naar de tweedelige documentaire ‘Terug naar de Akbarstraat’, van Felix Rottenberg die in Het Parool ‘de Mart Smeets van de Grachtengordel’ werd genoemd, want het is leuk om bekende Nederlanders een beetje te zieken. Het was het vervolg op de documentaire die hij in 2002, het jaar van de uitbraak van het integratiedebat, maakte van diezelfde Akbarstraat in Amsterdam-West, de Kolenkitbuurt, die toen de ergste probleemwijk van Nederland heette te zijn en ook: er woonden vrijwel alleen nog allochtonen. Wat was er in achttien jaar veranderd?
De wijk was flink op de schop gegaan maar nu was het een handjevol witte Nederlanders dat er moeizaam probeerde te integreren. Het schiet al met al niet erg op met die integratie. Waarom noem je een straat ook Akbarstraat, mopperden mijn gedachten, want ik dacht aan Allahu akbar, de kreet waarmee islamitische fundamentalisten hun strijd voerden, alhoewel het in de islam ook een heel gewone alledaagse uitdrukking is. Maar je hebt toch ook geen Hosanna- of Hallelujastraat? Het was om moeilijkheden vragen, vond ik.
Akbar komt helemaal niet van Allahu
Tot ik even om me heen keek in die vermaledijde Kolenkitbuurt: Wiltzanghlaan, Piet Paaltjenspad, Leeuwendalersweg. Akbar kwam helemaal niet van Allahu, maar van de zestiende-eeuwse Hindoestaanse mogol Akbar, over wie de vergeten negentiende-eeuwse schrijver Petrus van Limburg Brouwer een vast heel boeiende en exotische roman heeft geschreven: ‘Akbar’. En die Akbar was juist een nogal verlichte oecumeen geweest die zelfs de Bijbel had laten vertalen. Je moest het misschien dus juist als een opwekkende naam lezen, die per ongeluk verkeerde associaties opriep. Weer wat geleerd.
Ik moest al met al denken aan de achterbuurten waar ik vroeger had verkeerd. Achterbuurt, dat woord alleen al kon niet meer, het was achterstandswijk geworden, of probleemwijk, aandachtswijk, prachtwijk, krachtwijk, vogelaarwijk. Maar geen achterbuurt. Ik wist evenwel precies waar die achterbuurten lagen, want al woonden wij er niet, ze lagen toch om de hoek, met ook vaak misleidende namen.
Zo was ik als 5-jarige in de Sterrebosstraat in de Haarlemse Leidsebuurt door een trol dwars door mijn jas gebeten. Die trol was een achterstandsmeisje van een jaar of 8 dat passanten beet, omdat ze in die rotbuurt niks beters te doen had en de straat voor zichzelf wilde houden.
Ik heb er zelfs vriendjes gemaakt
En in Groningen had ik op een school gezeten met kinderen van De Hoogte, ondanks de naam een van de slechtste buurten in de stad toen. Ik had er zelfs vriendjes gemaakt die mij leerden strips lezen en tongzoenen. Het was er op een gevaarlijke manier wel gezellig geweest, met moeders die in gebloemde jurken omgekeerd op een stoel op straat zaten te paffen. Ze zijn altijd aan me blijven trekken, tot aan de krotten- en sloppenwijken in India aan toe.
Ooit bezocht ik een van mijn dochters die in de hoofdstad van Mozambique, Maputo, was gaan wonen, in de wijk Hulene B, in het reisgidsje ‘een kankergezwel’ genoemd. En nu stel ik me voor dat ik een huis in de Akbarstraat ga kopen, niet omdat het moet, maar omdat het kan.
Eerdere columns van Rob Schouten leest u hier.
Lees ook:
‘Terug naar de Akbarstraat’: De open samenleving blijft een open zenuw
Renate van der Bas wijdde haar tv-column aan het tweede deel van de documentairereeks van Felix Rottenberg.