ColumnSylvain Ephimenco
Een bom op Vlissingen kan de literatuur redden
Alarm, stop de uitgeverspersen, want de Nederlandse literatuur is op sterven na dood! Misschien is dit ietwat geforceerd maar volgens statistieken is de verkoop van Nederlandse fictieboeken met 10 procent gekelderd in 2022. Het is aan Engelstalige boeken te danken dat de totale boekenverkoop in dit land met 0,4 procent is toegenomen. De eerste Nederlandse roman in de top honderd van de CNPB komt pas op de achttiende plek: Ik ga leven van Lale Gül. Vóór haar is het de taal van Shakespeare die de klok slaat.
Hier en daar lees ik dat voor een deel dit de schuld van onze leesjeugd moet zijn. Voor de TikTok-generatie is ‘Engels hip en Nederlands duf’. Moeten we dan verbaasd zijn? De vruchtbare grond van de verloochening is decennia geleden door verlichte volwassenen omgewoeld en rijk bezaaid. Mensen als filmproducent Matthijs van Heijningen die ooit zei zich te schamen om in internationaal gezelschap zich in zijn moerstaal uit te drukken, alsof er een ‘airconditioning defect was’. Nog eerder vertelde Joseph Luns (in het Engels) aan Richard Nixon: ‘Van alle dierengeluiden lijkt het Nederlands nog het meest op een taal. En ook dan nog vind ik dat niet aardig tegenover de dieren.’ Geestig maar ook dodelijk: nog minder dan een eeuw en wat in het Nederlands nog geschreven zal worden zullen de belastingaangiftes zijn.
Een ander punt dat de teloorgang van de Nederlandse literatuur zou verklaren is het overvloed aan ‘egofictie’. De verstikkende gereformeerde jeugd, de dominante vader, de krankjorume moeder, het verlies van een dierbare al voor hij werd verwekt, de scheidingen, de incestueuze trauma’s die alleen in nepherinneringen bestaan, het vreemdgaan met vreemdelingen of het plots opduiken uit de vervloekte kast. Samengevat: Ik en mijn ikkie.
Deze week publiceerde de Volkskrant een grappige brief van een lezer die de literaire agonie verklaarde: ‘Nederlandse auteurs hebben doorgaans geen reet meegemaakt en schrijven over de muizenissen van mensen die dat ook niet hebben.’ Terwijl Engelse auteurs ‘in de loopgraven hebben gestaan’. Advies aan uitgevers: ‘Doe al die zielenknijpers de deur uit en ga op zoek naar auteurs met een glazen oog of een prothese.’ Hopelijk valt snel een nucleaire bom op Vlissingen zodat flink bestraalde auteurs met lichtende vingertopjes mooie zinnen uit hun laptops kunnen frommelen.
Ach, ook ik ben schuldig aan het nog steeds gulzig consumeren van polderiaanse egofictie. Mijn eerste Nederlandse ‘roman’ was het cultboek De schaamte voorbij van Anja Meulenbelt dat ik met rode oortjes las. Ik had zelf een zekere bewondering voor haar onbeschaamde openheid. Totdat ik in 2013 op haar blog de kop las ‘Doe die Ephimenco eens weg, Trouw’, gevolgd door een egoverklaring: ‘Eigenlijk te veel eer voor een minkukel als Ephimenco om tijd aan hem te besteden.’ Ik glom van troost om als egofictief onderwerp bij Anja te mogen dienen. Ook Lale Gül, met haar streng islamitische jeugd als variant op het traditionele calvinistische letsel, heb ik met graagte gelezen.
En nu lees ik het best vermakelijke boek De getemde man van collega Babah Tarawally. Al bij de eerste zin wist je dat je ook als Afrikaan in de Nederlandse egofictie probleemloos kunt integreren: ‘Grote kans dat ik ’s nachts in het pikkedonker ben verwekt.’
Drie keer per week werpt columnist Sylvain Ephimenco zijn blik op de actualiteit. Lees zijn columns hier terug.