null Beeld

ColumnHans Goslinga

Die staatsrechtelijke janboel van Hugo de Jonge, dat moet de Kamer niet willen

Hans Goslinga

Minister Hugo de Jonge heeft de politieke mores in Den Haag geen dienst bewezen met zijn aanwezigheid en optreden in het Kamerdebat over de geruchtmakende mondkapjesdeal met Sywert van Lienden en twee andere flessentrekkers. Ook is het niet waarschijnlijk dat het debat het vertrouwen in de politiek heeft vergroot, toch de missie van het vierde kabinet-Rutte.

De staatsrechtelijke zonde van De Jonge was dat hij de ministeriële verantwoordelijkheid verengde tot een persoonlijke schuldvraag. De laatste stee in zijn verdediging lag daarmee in lijn: ‘Ik heb naar eer en geweten gehandeld’. Dat mag je aannemen van een dienaar van het volk, maar dat is niet de kwestie. Het CDA-Kamerlid Joba van den Berg ging in het misverstand mee door de schielijke verklaring dat haar fractie niet aan de persoonlijke integriteit van De Jonge twijfelt.

De verenging tot de persoon vertroebelt de essentie van de publieke verantwoording door de regering en brengt het debat als vanzelf in de sfeer van wraakzucht en boetedoening. Dat is niet goed voor ‘het hart van ons parlementaire stelsel’, zoals toenmalig premier Lubbers in de jaren tachtig de verantwoording aan de volksvertegenwoordiging omschreef. De hartklop vraagt dat ministers het parlement juist en volledig informeren en fouten of tekortkomingen ruiterlijk erkennen. Alleen dan blijft het hart van onze democratie gezond en kunnen omwille van het algemeen belang lessen voor de toekomst worden getrokken.

Barbertje-moet-hangen

Dat is één. De volgende stap is dat de Kamer afweegt of zij nog voldoende vertrouwen in een minister heeft. Dat is een politieke vraag, waarvan het antwoord grotendeels afhankelijk is van de heersende machtsverhoudingen en de opportuniteit.

Het onderscheid tussen een en ander dreigt de laatste decennia telkens te vervagen, waardoor je niet zelden ziet dat een debat zelfs al bij voorbaat in het teken staat van Barbertje-moet-hangen.

Het Kamerlid Omtzigt gaf in de toeslagenaffaire een krachtige impuls aan het hart van de democratie door stelselmatig te weigeren vragen over de vertrouwensvraag te beantwoorden. Het ging hem niet om het lot van de verantwoordelijke staatssecretaris, maar om de zaak zelve. De dominantie van de vraag naar Barbertje stond in zijn ogen juist een partijpolitiek onbelaste controle van de Kamer in de weg. Zijn gelijk zag je terug in de arm die Joba van den Berg meteen om De Jonge heen sloeg.

Het andere uiterste hebben we gezien in de sorry-cultuur in de paarse jaren negentig: ministers mompelden een openbaar excuus en gingen over tot de orde van de dag, fraai afgedekt door het motto ‘niet aftreden, maar optreden’. Die onverschilligheid tegenover de publieke opinie is met de kiezersrevolte in 2002 hard afgestraft. Aan de andere kant wil je ook niet te snel toegeven aan de woede van de straat, laat staan aan primitieve wraakgevoelens.

Staatsrechtelijke janboel

Deze uitersten geven wel aan hoe uiterst lastig het laveren is en ook hoe precair de opgave tussen de duivel en de diepblauwe zee een weg te vinden. Maar niet onmogelijk. Vanwege het spanningsveld is het wel te begrijpen dat De Jonge zijn persoonlijke ponteneur in de strijd gooide. Hij is als politiek verantwoordelijke minister voor het coronabeleid bijna twee jaar kop van Jut geweest, de man in Den Haag die het nooit goed kon doen, en hij voelt allicht een sterke aandrang zijn stappen te verdedigen of vanuit de omstandigheden te rechtvaardigen.

Het is ook niet alleen aan hem te wijten dat het debat, zoals sommigen al vooraf voorzagen, een staatsrechtelijke janboel opleverde. De Tweede Kamer had het domweg niet moeten willen, waarbij opnieuw de vraag rijst waarom Kamervoorzitter Bergkamp zich niet heeft laten gelden. Ook de nestor van de Kamer, SGP-voorman Kees van der Staaij, hield zich op de vlakte. Hij gaf, net als enkele anderen, blijk van ongemak en daar bleef het bij.

Verlies alom

Het resultaat is verlies alom. Door de afgedwongen onemanshow van De Jonge kon noch minister Helder, noch de Kamer voluit de staatsrechtelijk geëigende rol spelen. Helder, een novice in politiek Den Haag, beschikte, in afwachting van het onderzoek van Deloitte, nog niet over alle feiten. De Kamer moest het doen met wat De Jonge aan documenten had geselecteerd, een bruuskering van de grondwettelijke informatieplicht van de regering die de Kamer gelaten accepteerde.

De confrontatie voldeed dus niet aan de meest basale eis, de beschikbaarheid van alle relevante feiten, en droeg aldus bij aan de staatkundige verrommeling die Herman Tjeenk Willink als vicepresident van de Raad van State al in 2007 signaleerde. Desalniettemin stemde de Kamer aan het slot van het debat met droge ogen over een motie van wantrouwen en over een motie van afkeuring, die beide werden verworpen. De nieuwe bestuurscultuur is nog ver weg.

Hans Goslinga schrijft elk weekend een beschouwing over de staat van onze politiek en onze democratie. Lees ze hier terug.

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden