Hoe kunnen provincies de band van mensen met de grond waarop ze leven op een positieve manier inzetten? Door er anders naar te kijken en het gesprek aan te gaan, meent Geertje Mak.
In de nieuwe Tweede Kamer hangt een kunstwerk van klompen, klei en zand, getiteld Aarde. De Zeeuwse kunstenaar Jos de Putter verzamelde daarvoor kluiten in het hele land, van Groningen tot Zuid-Limburg. Kamerleden vergeleken het werk al met een klimwand. Onverdeeld enthousiast over het werk is BBB-voorvrouw Caroline van der Plas: “Gewoon boerengrond, poten in de klei, in de Tweede Kamer”.
Met Blut und Boden willen we niks meer te maken hebben. Maar dat mensen zich verbinden met het soort grond waarop ze leven, is toch een breed gedragen gevoel. Provincies met veel zand voelen anders dan die met klei, veen, of löss. Hoe kunnen provincies de regionale verbinding met het karakter van de grond op een positieve manier inzetten?
Veel mensen zullen dat gevoel van verbinding met de grond waarop ze leven herkennen. Als ik zelf terugkom op de bodem waar ik opgroeide, in Noord-Groningen, ruik ik mijn kindertijd. Het soort riet dat er groeit, de wat stugge vegetatie, de metalige lucht van wat wij toen ‘blauw braggel’ noemden, de blauwe zeeklei in de sloten waar we speelden, de hardheid van gedroogde klei onder mijn voeten: ze hebben me gevormd. De bodem waarop je leeft, waarmee je speelt, die je bewerkt, waarván je leeft, die wordt deel van jezelf.
Van eigen bodem
Regionale identiteiten zijn in. Liefde voor het eigen landschap van Twente of Achterhoek, voor eigen taal of eigen keuken verbindt de bodem met een eigen, specifieke cultuur van vlaai, krentewegge, noaberschap, nuchterheid of zachte tongval. Stugge Groningers zijn net als hun klei: je moet diep spitten voor je erdoor bent. Maar dat gevoel van verbinding met de grond is niet onproblematisch.
Het eerste probleem is nostalgisering: de bodem die als onveranderlijk wordt voorgesteld. Alsof de enorme verlaging van het waterpeil in de afgelopen decennia de bodem niet grondig heeft veranderd. Alsof er geen ruilverkaveling heeft plaatsgevonden, en alsof overbemesting en landbouwgif vegetatie en fauna niet hebben aangetast.
Hoeveel ‘bodem’ is niet in de vorm van grondstoffen, hout, steen, vee, voedsel en veevoer feitelijk geïmporteerd? ‘Eerlijk voedsel van eigen bodem’, waarmee nu door BBB, de partij van Van der Plas, wordt geadverteerd, is een valse voorstelling van zaken, die misbruik maakt van nostalgische gevoelens. Het krachtvoer voor vee komt immers grotendeels uit bedreigde tropische regenwouden.
Raciaal denken
Het tweede probleem is nativisme. Het idee dat mensen door bodem en klimaat gevormd worden, dat hierdoor nationale en regionale identiteiten ontstaan, stamt al uit de achttiende eeuw. Vaak leidde het meteen tot vaste stereotyperingen van verschillende volken – een vorm van raciaal denken die niet aan lichamen, maar aan de bodem vastzat.
Op dit moment spelen nieuwe vormen van nativisme op, zoals socioloog-filosoof Jan Willem Duyvendak in zijn boek Thuis betoogt: dat alleen Nederlanders die hier al van generatie op generatie zijn opgegroeid hier echt thuis horen. Alsof nieuwkomers zich niet net zo goed de geuren en kleuren van ons land eigen maken.
Recht op grond
Tot slot is ons rechtssysteem met grond verbonden. Al sinds de vroege zeventiende eeuw speelt grond een grote rol in het denken over natuurrecht, zoals Mikki Stelder onlangs in Postcolonial Studies heeft aangetoond. In De Indis (‘Over Indië’) betoogt Hugo de Groot dat mensen hun rechten ontlenen aan het feit dat God hen over de aarde had aangesteld. Op voorwaarde dat mensen de grond goed bewerkten – dat wil zeggen: omheinden en ontgonnen – hadden ze er recht op. En daarop waren ook hun rechten als mens, het humanisme, gebaseerd.
Deze redenering werd internationaal heel belangrijk, omdat die de grondslag vormde voor het recht andere volkeren te koloniseren. Die bewerkten het land namelijk niet zoals God het bedoeld had. Daarom mochten westerse kolonisators zich van hun grond meester maken. Dit diepgewortelde rechtsbeginsel speelt mee in de kwestie van wie het land en het milieu in Nederland eigenlijk is, en wie daar dus over mag beslissen. Dat is fundamenteler dan alleen het (zeer begrijpelijke) gevoel van boeren dat het land dat ze al generaties bewerken bij hen hoort.
Een nieuw mensbeeld
Als we willen erkennen dat de bodem er voor mensen toe doet, kunnen we daar dan misschien andere verhalen aan koppelen? Filosoof Annemarie Mol heeft in haar prachtige Eating in Theory een voorstel gedaan voor een nieuw mensbeeld. Hoe kunnen we de mens als etend, in plaats van als louter denkend wezen voorstellen? De belangrijkste implicatie hiervan is dat mensen en de materie waarmee zij leven niet langer gescheiden zijn. Mensen besteden heel erg veel zorg aan planten en dieren die ze vervolgens opeten.
Mensen bewegen zich over de aarde, maar de aarde – in de vorm van voedsel – beweegt zich ook door hen heen. Met de koffie die we drinken, bananen die we eten en sojabonen die we de varkens voeren, gaat er heel wat Latijns-Amerikaanse aarde door ons lijf. Mensen scheiden afval af en worden na hun dood zelf weer deel van de aarde. Mens-zijn betekent deel uitmaken van een veel groter ecologisch systeem, waarvoor we ook zorg dienen te dragen.
Hoe wij als mensen verbonden zijn met de aarde kan direct worden gezien en beleefd op eigen grond. Volkstuinen, stadslandbouw, schooltuinen en zelf-pluk-boomgaarden zijn plaatsen waar op eigen bodem besef wordt gekweekt van die combinatie van zorg-voor en eten-van. Het zijn ook plaatsen waar de seizoenen en hun producten in geuren en kleuren kunnen worden beleefd, waar het wonder van verteren tot compost wordt meegemaakt.
Plekken waar de aarde in de mensen werkt.
Geliefd landschap
Op veel grotere schaal kunnen provincies boeren helpen door hun grond niet alleen economisch te waarderen, maar ook als geliefd cultuurlandschap: ruimte maken voor extensieve landbouw en natuurrecreatie. Veel boeren dringen hier zelf ook op aan.
Jos de Putter plaatste de klei in zijn kunstwerk Aarde rechtop, in ‘de positie van een gesprekspartner’, zoals hij het formuleert.
Dat is het nieuwe verhaal, waarmee onze verbondenheid met de grond die ons dierbaar is, waarmee we leven en waarvan we leven een andere draai krijgt: leren luisteren naar wat die bodem van ons vraagt.
Geertje Mak is hoogleraar politieke geschiedenis van gender aan de UvA en onderzoeker bij NL-Lab
Lees ook:
Waarom provincies meertaligheid meer ruimte moeten geven
Talen zijn de sleutel naar verbondenheid, cultuur, handel en zelfs diplomatie. Omarm meertaligheid, geeft Leonie Cornips nieuwe provinciebestuurders mee. Ze is taalkundige bij NL-Lab en aan de Universiteit Maastricht.
Groene boeren: ‘Koop piekbelasters uit en laat ze dan duurzaam doorgaan’
Veehouders met een grote stikstofuitstoot moeten niet alleen een ‘woest aantrekkelijk’ bod krijgen om hun bedrijf te sluiten. Ze moeten ook een aanlokkelijk alternatief krijgen om op een duurzame manier verder te boeren. Daarvoor pleit een groep groene boerenclubs.