ColumnIrene van Staveren
De boer zit klem in het zandlopermodel
Al eerder schreef ik over de lage melkprijs voor boeren (column van 14 juli 2020). Dat dat deels kwam door de enorme schaalvergroting: meer melk op de markt doet de prijs dalen. En voor een ander deel door de supermarkten als belangrijkste inkopers van melk, via het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel, en natuurlijk de verwende consument.
Inmiddels is de prijs flink gestegen, omdat in de droge zomer het gras verdorde, waardoor koeien minder melk zijn gaan geven. Heeft de boer nu mazzel? Of zit hij nog steeds klem, zoals ik eerder schreef? Mijn antwoord is: allebei, maar die mazzel is tijdelijk en het klem zitten is permanent.
Kwetsbare ondernemers
Dat komt door het zandlopermodel van de waardeketen in de landbouw. Daarmee bedoel ik dat het wereldwijde verdienmodel in de landbouw een heel andere vorm heeft dan dat in de voedingsindustrie. Daarin zitten de kwetsbaarste ondernemers en werknemers op een heel andere plek in de waardeketen.
Als we bijvoorbeeld thee volgen van grondstof tot winkel, zien we een trechtermodel. Bovenaan staan grote multinationals zoals Unilever, waar de meeste verdiensten terechtkomen. Dan komen de merken, zoals Lipton – u weet wel, van die knalgele dozen met losse theezakjes – en onderaan tienduizenden theepluksters op plantages in Afrika en Azië, die het minste overhouden van de prijs die u in de supermarkt betaalt.
De waardeketen in de landbouw – van toeleverancier tot winkel – lijkt meer op een zandloper dan een trechter. In die zandloper zit, op de kwetsbaarste plek in het midden, de boer. En niet alleen wanneer de melkprijs laag is, maar ook als die bijna het dubbele is. Want denk nu niet dat de melkveehouder opeens twee keer zoveel geld overhoudt. De energieprijs maakt melken en koelen veel duurder dan voorheen. Ook de diesel voor de trekker is duurder geworden, net als het wintervoer.
Volstrekt afhankelijk
Kortom, de boer is volstrekt afhankelijk van de kostprijs elders in de waardeketen. Hij zit niet alleen klem aan de verkoopkant, maar ook aan de inkoopkant. Het zandlopermodel laat zien dat veel kosten en risico’s bij de individuele boer terechtkomen. En dan heb ik het nog niet eens over het stikstofprobleem.
Het zandlopermodel gaat ook op voor akkerbouwers. Ook zij leveren hun bederfelijke waar aan supermarktinkopers en hebben weinig onderhandelingsmacht. Aan de andere kant zijn ze afhankelijk van zaadleveranciers, kunstmestproducenten en pesticidebedrijven.
En daar heeft zich de afgelopen jaren ook een enorme marktconcentratie voorgedaan. Verschillende Nederlandse zaadveredelaars zijn opgekocht door multinationals. We hebben in ons land vier kunstmestfabrieken, die allemaal eigendom zijn van buitenlandse bedrijven. En de pesticiden zijn in handen van een handjevol multinationals – soms dezelfde die ook de zaadproductie in handen hebben.
Kan het anders? Ja, dat kan. Kijk naar het netwerk Caring Farmers, dat werkt met korte waardeketens waardoor de boer veel meer zelf in de hand houdt. Van het gebruik van eigen mest en zelf geteeld voer tot zaadvaste zaden, in plaats van industrieel zaad dat planten oplevert die zelf geen zaad geven. Minder afhankelijk.
Ik gun onze boeren een verschuiving van zandloper- naar bloemenvaasmodel.
Irene van Staveren is hoogleraar ontwikkelingseconomie aan de Erasmus Universiteit. Voor Trouw schrijft ze om de week een column over economie. Lees ze hier terug.