EssayVrijheid van meningsuiting
Cancel culture bestrijd je niet met vrijheid van meningsuiting
Onze obsessie met de vrijheid van meningsuiting gaat voorbij aan een veel groter probleem: dat het publieke debat door private bedrijven in een verdienmodel is veranderd.
Als er op een druk kruispunt ineens meer aanrijdingen plaatsvinden, zijn er grofweg twee mogelijke verklaringen: of de verkeersdeelnemers volgen de verkeersregels niet meer, of de verkeerssituatie is veranderd.
Ons publieke debat heeft in sommige opzichten wel iets weg van zo’n kruispunt. In ieder geval lijkt het aantal ongelukken en verkeersruzies er toe te nemen. Kun je nog wel zeggen wat je wil, zonder van je fiets gereden te worden door iemand die vindt dat je überhaupt niet op het fietspad thuishoort?
De voorbeelden die aanleiding geven tot zulke verzuchtingen stapelden zich dit jaar op. Zo moest de chef van de opinieredactie van The New York Times onlangs opstappen. Er was een opstand uitgebroken onder het personeel van de krant, nadat een Republikeinse senator in een opiniestuk had mogen oproepen tot hard militair ingrijpen bij de rellen na de dood van George Floyd. Kinderboekenschrijver J.K. Rowling ontketende een internationale rel, nadat ze een cynisch tweetje had gewijd aan de term ‘mensen die menstrueren’. Volgens Rowling is dat bizarre newspeak (fictieve taal) van activisten die de term ‘vrouwen’ exclusief willen reserveren voor iedereen die zich, onafhankelijk van biologische aanleg, identificeert als vrouw.
In Nederland maakten we ons intussen druk over Johan Derksen, wiens vervelende grappen ineens leidden tot de roep om ’s mans vertrek van televisie. En over de beslissing van onlineboekverkoper bol.com om honderden ‘foute’ boeken, met antisemitische inhoud, uit het assortiment te halen.
Kaltstellcultuur
De lijst is nog veel langer, en ontaardde deze zomer in een debat over wat in het Engels cancel culture heet. In het Nederlands kun je dat misschien nog het beste met het half-Duitse ‘kaltstellcultuur’ vertalen. De kritiek luidt namelijk dat sommige, veelal linkse stemmen een vrij debat onmogelijk maken, door zich te richten op het kaltstellen van personen die onwelgevallige meningen verkondigen, in plaats van zulke meningen met argumenten te bestrijden.
Oftewel: de mensen op het kruispunt respecteren de verkeersregels niet meer.
Het weerwoord luidt dan meestal dat de cancel culture helemaal niet bestaat. Mensen die heel lang het rijk alleen hebben gehad in de media moeten er gewoon aan wennen dat ze tegenwoordig weerwoord krijgen van groepen die vroeger geen stem hadden. Bovendien hebben veel ‘slachtoffers’ van de cancel culture weinig te klagen over hun eigen bereik: J.K. Rowling verkoopt nog altijd miljoenen boeken.
Oftewel: de berichten over een toename van het aantal ongelukken zijn schromelijk overdreven.
Om met die laatste bewering te beginnen: die overtuigt toch niet helemaal. Deze zomer dreigden werknemers van de uitgeverij van J.K. Rowling het werk neer te leggen, omdat ze niet mee wilden werken aan het drukken van het nieuwe boek van de schrijfster – een kinderboek dat niets met de discussie te maken had. Daar was meer aan de hand dan ‘eindelijk eens weerwoord’. Daar wordt dat weerwoord overgeslagen, en richt men zich direct op de integriteit van de persoon.
Dat die persoon daar zelf niet heel veel nadeel van ondervindt, is niet echt relevant. Want ja, J.K. Rowling spint misschien wel garen bij de ophef, maar het effect is dat een beginnende schrijver wel drie keer uitkijkt alvorens het onderwerp ‘sekse en biologie’ aan te roeren. Voor je het weet krijg je ook een boze meute over je heen. Zonder een achterban van miljoenen fans kan je dat je carrière kosten.
Nieuwe taboes krijgen vorm
Waar we kortom getuige van zijn, is dat bepaalde nieuwe taboes vorm krijgen, veelal in de sfeer van antiracisme en gender. Dat is wel net iets anders dan dat de verkeersregels massaal geschonden worden. Taboes zijn een wezenskenmerk van elke publieke sfeer. Je wilt niet iedere keer opnieuw de discussie hoeven voeren over de vraag of de concentratiekampen echt bestaan hebben. Het taboe op holocaustontkenning zorgt er zo voor dat we onze tijd aan productievere discussies kunnen besteden.
Nu zullen de voorvechters van het vrije woord tegenwerpen dat er tegenwoordig wel véél taboes zijn. Laten we dus de verkeersregels voor het maatschappelijk debat die volgens hen geschonden worden eens nader bestuderen.
Deze zomer verschenen twee manifesten. Een in het Amerikaanse Harper’s Magazine, ondertekend door een breed spectrum van Amerikaanse en Britse intellectuelen, van Francis Fukuyama tot Noam Chomsky. En in Nederland publiceerden twee Leidse promovendi een open brief, waarvan de ondertekenaars in meerderheid tot de kringen van de PVV en het Forum voor Democratie behoren. Het kost enige moeite om voorbij de hypocrisie van die laatste groep te kijken; een jaar geleden openden Thierry Baudet en zijn partijgenoten immers nog een meldpunt tegen linkse leraren – over cancel culture gesproken! Maar we gaan het toch proberen, want het gaat ons hier niet om de integriteit van de ondertekenaars, maar over wat hun argumenten onthullen over de staat van ons publieke debat.
‘De vrije uitwisseling van informatie en ideeën, de levensader van een liberale maatschappij, wordt iedere dag meer beknot’, lezen we in Harper’s. De Nederlandse open brief is formeler: ‘In een open en democratische samenleving heeft iedereen recht op vrijheid van meningsuiting en dient het debat over ieder onderwerp te kunnen worden gevoerd’, ook als die meningen ‘ingaan tegen het huidige maatschappelijk discours’. Waarom? Daarvoor schakelen we terug naar Harper’s: ‘De manier om slechte ideeën te verslaan, is door ze aan het licht te brengen, door discussie en overtuiging, niet door ze het zwijgen op te leggen.’
Dat klinkt mooi. Maar werkt het ook zo?
Die vrijheid van meningsuiting, daar hebben we het natuurlijk niet voor het eerst over. Sterker nog, als het publieke debat in de eenentwintigste eeuw ergens door geobsedeerd is, dan wel door zichzelf. De vrijheid van meningsuiting wordt door de verdedigers ervan eerst en vooral gebruikt om hartstochtelijk de lof van de vrijheid van meningsuiting te bezingen.
De publieke sfeer begon volgens Habermas in koffiehuizen
Je zou haast vergeten dat dat principe – samen met andere spelregels voor het debat, zoals te goeder trouw luisteren naar elkaars argumenten en de bereidheid om overtuigd te worden – in een heel specifieke politieke en historische context populair werd: die van de achttiende en negentiende eeuw. Jürgen Habermas werd beroemd met een studie waarin hij het ontluiken van de publieke sfeer in Europa situeerde in koffiehuizen, waar burgers vrijuit over politiek en maatschappij begonnen te discussiëren.
De macht waar die discussiërende burgers zich tegen afzetten was de staatsmacht van de absolute monarchieën, die censuur inzetten als middel om de aspiraties van de opkomende burgerij te onderdrukken. Die macht had er baat bij dat er zo weinig mogelijk gediscussieerd werd. De tegenzet was de vrijheid van meningsuiting: een mooi doel op zich, maar zeker ook een strategisch middel.
Die strijd is allang gewonnen. Iedereen mag tegenwoordig bijna alles zeggen zonder vervolgd te worden. De staat bewaakt alleen nog bepaalde grenzen, zoals oproepen tot geweld.
Maar er is nog iets veranderd: het publieke debat speelt zich allang niet meer in koffiehuizen af. Aan het einde van zijn boek, verschenen in 1962, maakte Habermas zich al zorgen over hoe de opkomst van de massamedia het vrije, rationele debat dreigde te verstoren. Inmiddels zijn die zorgen alweer achterhaald. Een groot deel van ons publieke debat is de afgelopen jaren verplaatst van massamedia naar sociale media. Daar baten bedrijven als Facebook en Google de dominante publieke ruimte van de eenentwintigste eeuw uit, met een winstoogmerk, onderhevig aan de prikkels van een kapitalistische economie.
Zulke bedrijven hebben heel andere belangen dan de monarchieën uit de achttiende eeuw. Het maakt ze niet bijster veel uit welke meningen burgers allemaal formuleren op hun platforms. Sterker nog: ze hebben er juist belang bij dat er zoveel mogelijk gediscussieerd wordt. Hoe meer interactie, hoe meer data, hoe meer advertenties ze verkopen. De liberale publieke sfeer is een aandachtseconomie geworden. Belangrijkste vraag daarin is niet meer wie het recht heeft om te spreken, maar wie gehoord wordt: wie een podium krijgt, wiens boodschap algoritmisch versterkt wordt.
Extreme meningen gaan eerder viraal
De architectuur van sociale media is erop gericht om ophef te belonen. Extreme meningen roepen meer reacties op, verontwaardigd of toegewijd, dan bedachtzame, en zullen dus eerder viraal gaan. Dat heeft nogal wat gevolgen voor welke geluiden de afgelopen jaren boven kwamen drijven in de vrije uitwisseling van ideeën. De bizarre samenzweringstheorie QAnon, die stelt dat de wereld gerund wordt door een netwerk van pedofiele elites, verspreidde zich, gedreven door de algoritmes van sociale media, in korte tijd over de hele wereld. Complotdenkers die het coronavirus aan 5G-masten linken, of juist het bestaan ervan ontkennen, behoorden dit jaar ook tot de winnaars van de aandachtseconomie.
Zulke uitwassen worden tegenwoordig, onder publieke druk, wel aangepakt door techbedrijven. Maar pas als het kwaad al geschied is – de afgelopen maanden wonnen QAnon-aanhangers in de VS verschillende Republikeinse voorverkiezingen. De onderliggende prikkels blijven bovendien intact, dus het is dweilen met de kraan open. En de cultus van snelle, botsende meningen die daar het gevolg van is, sijpelt ook door naar andere delen van de publieke sfeer, zoals discussieprogramma’s op televisie.
Wie in deze context blijft denken dat de beste manier om slechte ideeën te bestrijden is om ze aan het licht te brengen, en te bestrijden met zinnige ideeën, wie blijft denken dat het belangrijkste medicijn om deze doorgedraaide aandachtseconomie te genezen nóg meer vrije uitwisseling van ideeën is, die verergert het probleem alleen maar. Tijd om wakker worden uit die negentiende-eeuwse mijmering, en in ogenschouw te nemen wat er op het kruispunt van ons publieke debat is gebeurd.
Het verkeerstoezicht is er geprivatiseerd en in handen gekomen van de stoplichtenfabrikant, die toevallig ook een videokanaal exploiteert dat geld verdient aan het uitzenden van verkeersruzies. Daarom worden de stoplichten af en toe allemaal op groen gezet. Als daar kritiek op komt, sust het bedrijf die met een commitment om het aantal verkeersongelukken terug te dringen. Maar als iemand zich afvraagt of een stoplichtenboer überhaupt wel geld zou mogen verdienen aan verkeersongelukken, reageert die gebeten: dat zou betekenen dat er toegangsgeld geheven moet worden om het kruispunt rendabel te houden, en is het niet van groot maatschappelijk belang dat kruispunten voor iedereen toegankelijk blijven?
De trol rijdt met een SUV het kruispunt op
Klinkt dat absurd? Zolang we deze absurde toestand accepteren voor onze publieke sfeer, zullen pleidooien voor meer vrijheid van meningsuiting hol blijven klinken. En zullen bovendien de uitwassen van de cancel culture niet verdwijnen. Die laten zich niet met een moreel appèl bestrijden, omdat ze deels een reactie zijn op een bepaald soort verkeersdeelnemer, die heel goed weet te profiteren van de nieuwe situatie: de trol die met een SUV het kruispunt op scheurt, drie fietsers aanrijdt, en vervolgens de vermoorde onschuld speelt: ‘Ik reed door groen!’. Zolang niemand die stoplichten weer goed instelt, is het in beslag nemen van wat rijbewijzen dan soms de enige manier om verdere schade te voorkomen.
Daarom moest de chef opinie bij The New York Times vertrekken na het artikel van de Republikeinse senator. Hij had het stuk aanvankelijk nog verdedigd met een beroep op de vrije uitwisseling van ideeën. Maar nadat het stuk tot het grootste aantal opzeggingen in de geschiedenis van The New York Times had geleid, tweette de senator dat nieuws trots rond, slechts voorzien van een smiley. “De ergste interne kritiek is niet dat hij gefaald heeft”, merkte een verslaggever van de krant op over de chef opinie. “Het is dat hij getrold is, en dat hij dat nog steeds niet weet.”
Daarom ook groeit de druk op sociale media om zich op te stellen als scheidsrechter van ons publieke debat, waar ze begrijpelijkerwijs geen zin in hebben. Zwarte Piet verbieden, Zwarte Piet toestaan? Facebook kan het nooit goed doen. Ophef komt er altijd, en vervolgens weer ophef om die ophef.
Negentiende-eeuwse idealen gaan ons niet de weg uit deze verkeerschaos wijzen. Hou dus om te beginnen eens op over die vrijheid van meningsuiting. En begin eens over de macht die het hedendaagse publieke debat structureert. Hak de monopolies van de techbedrijven in stukken, dwing ze tot openbaarheid over hun algoritmes, belast de gigantische winsten die ze nu kunnen maken, en dwing ze zo om terrein prijs te geven. Er zijn nog veel meer ideeën nodig om de dodelijke koppeling tussen winst en ophef in de algoritmische aandachtseconomie ongedaan te maken. Laten we eens idealen formuleren die van toepassing zijn op onze eigen eeuw.
Lees ook:
J.K Rowling maakt twitteraars woedend na opmerking over transgenders: ‘U bent Voldemort’
Harry Potter-schrijver J.K. Rowling ligt onder vuur na een opmerking over transgenders. Ze wordt ervan beschuldigd transfoob te zijn.
Facebook verbiedt Blackface: ‘Ergerlijk dat we opnieuw Amerikaanse normen door de strot krijgen’
Stereotyperende kenmerken mogen niet meer op Facebook en Instagram en dus zullen plaatjes van Zwarte Piet in de toekomst worden verwijderd. Dringt het platform hiermee de Amerikaanse waarden op?