Zonder humanisme heersen de wetten van het oerwoud
ROTTERDAM - Professor Mohammed Arkoun is en blijft een wetenschapper. Hij doceert islamitische geschiedenis en filosofie aan de Sorbonne, hij geeft gastcolleges aan universiteiten als Harvard en Princeton, hij bezet de leerstoel hedendaagse islam aan de universiteit van Amsterdam en hij instrueert journalisten.
Een interview met hem verloopt als een dictaat: een weloverwogen verhaal, consistent, zonder haperingen. Probeer je hem te onderbreken met een vraag naar zijn eigen religieuze beleving, dan vang je bot. Op zo'n vraag kan Arkoun geen antwoord geven. Hij heeft een theoretisch kader nodig om de dingen te interpreteren. “Ik wil coherent zijn in wat ik zeg en denk.”
In ons land maakte Arkoun (65) als wetenschapper een roemruchte start. Hij kwam vorig jaar januari als kandidaat bijzonder hoogleraar voor een serie lezingen hierheen, werd wat al te liberaal-denkend afgeschilderd in de toenmalige Krant op Zondag en kreeg een groot deel van de islamitische gemeenschap over zich heen. Men vond Arkoun, die als bijzonder hoogleraar tevens spreekbuis van de gemeenschap moest zijn, niet acceptabel. Maar de gemoederen werden gesust en in april 1993 begon Arkoun, met brede instemming van de moslims in Nederland, met zijn colleges.
Deze maanden treedt hij ook nog eens op in een lezingencyclus over de islam, georganiseerd door de Stichting buitenlandse werknemers Rijnmond. De cyclus moet bijdragen aan een genuanceerde beeldvorming over de islam. Want ondanks alle voorlichting en rechtzettingen houdt de gemiddelde Nederlander onjuiste ideeen over zijn islamitische landgenoten.
Hoe is het toch mogelijk in het land dat zichzelf beroept op een lange traditie van gastvrijheid en tolerantie? Arkoun verbaast zich over die eigendunk. “Nederland is eerder vrijheidslievend dan gastvrij”, zegt hij. “Er heerste hier al vroeg een liberaal klimaat dat intellectuelen en kunstenaars uit andere Europese landen aantrok. Dat is wat anders dan gastvrijheid. Arabieren zijn gastvrij. Zij nemen iemand op in de familiekring, ook al kennen ze hem niet.”
De komst van Marokkanen en Turken naar Nederland had noch met gastvrijheid noch met liberalisme te maken. De immigranten waren geen intellectuelen maar arbeiders, op zoek naar werk en een redelijk salaris. Door industrialisatie en urbanisatie was er in Nederland een grote vraag naar arbeiders en dus waren buitenlanders, zolang de arbeid strekte, welkom.
Maar er volgde een tweede en een derde fase. Gezinnen kwamen over, de structuur van de migrantengroep veranderde, culturen kwamen mee en migranten begonnen eisen te stellen voor hun eigen religieuze expressie. Op die culturele eisen waren de Nederlanders, maar ook andere Westeuropeanen, niet voorbereid. Want goed beschouwd, zegt Arkoun, zit Nederland vast aan tradities, collectief gedrag, instituten en aan regels die de relatie tussen het openbare leven en religieuze aangelegenheden vastleggen. Veel ruimte voor andersdoenden is er niet. Sterker nog, er is weerstand tegen vreemdelingen en die weerstand is niet alleen van economische, maar ook van culturele aard.
Etensluchten
Arkoun omschrijft de botsing van culturen als een conflict “in het hoofd van mensen”, een semiotisch conflict. “Kort geleden toonde Jacques Chirac, de burgemeester van Parijs, begrip voor mensen die klagen over sterke etensluchten in hun flatgebouw. Zo ontstaat een semiotisch conflict en precies zo wil de politieke oppositie de collectieve verbeelding beinvloeden. Het enige wat je daarmee bereikt is toenemende onzekerheid en wederzijdse afkeer, terwijl volgens mij de aanwezigheid van buitenlanders juist de uitdaging is van deze tijd. Moderne samenlevingen worden nu gedwongen na te denken over de inrichting van een pluralistische maatschappij”, aldus Arkoun.
Hebben we niet te maken met doodgewone xenofobie? “Je kunt zeggen dat alle problemen en conflicten daar eigenlijk op neerkomen”, beaamt Arkoun. “Mensen verstoten de vreemdeling. Ze tolereren alleen de buurman die ze al wat langer kennen, die dezelfde taal spreekt en volgens bekende criteria reageert. De hedendaagse migratie toont dat opnieuw aan. De Europese definitie van het 'universeel humanisme' blijkt eens te meer een abstracte creatie te zijn. Daarom beweer ik dat de aanwezigheid van buitenlanders een uitgelezen kans is voor het Europese denken. Er moet nu een stap worden gezet naar een concreet, doorleefd en geinstitutionaliseerd humanisme, een humanisme dat wordt vertaald in echte universele wetten.”
Jungle
Humanisme is een heilig woord voor Arkoun. Is er geen humanisme, dan is er de jungle, zegt hij. En in de jungle maken drie begrippen de dienst uit: geweld, heilige normen en waarden, en de waarheid. Iedere groep meent de waarheid in pacht te hebben. Die waarheid is heilig en wordt met geweld verdedigd. Volgens dat mechanisme wordt een gemeenschap geboren en in stand gehouden.
De mensheid heeft wel pogingen gedaan om het begrip broederschap te introduceren. Religieuze systemen hebben daartoe opgeroepen, de filosofie en de politiek hebben het begrip op een andere manier ingevoerd, maar niets heeft het oude mechanisme kunnen overwinnen. Desondanks is Arkoun hoopvol. “Anders zou ik niet de moeite nemen over de wereld te reizen en naar Holland te komen.”
Het humanisme heeft bewezen te functioneren in een monolitische samenleving, maar kan het humanistische denken ook een politiek systeem voortbrengen waarin verschillende culturen worden geintegreerd en waarin ieders ontwikkeling wordt gegarandeerd, ongeacht afkomst, geloof of culturele identiteit.
Het antwoord schuilt volgens Arkoun in het stellen van de vraag. Migratie is een wereldwijd fenomeen geworden, dus moet er over de toekomst worden nagedacht. En, stelt Arkoun, de Nederlandse samenleving, met haar liberale, humanistische traditie en haar materiele welvaart, kan daar in het bijzonder aan bijdragen.
In het dagelijkse leven is er al het een en ander te doen. Volgens Arkoun moet er meer ruimte worden gecreeerd voor sociale communicatie en culturele uitwisseling, opdat wederzijdse vooroordelen uit de weg worden geruimd. Het huidige beleid, dat aan buitenlanders het recht geeft op alle terreinen deel te nemen aan de samenleving, moet worden voortgezet. Dat is, aldus Arkoun, de moderne manier om mensen te integreren. Tot slot pleit de bijzonder hoogleraar voor onderzoek naar groepsidentiteiten. Als het woord identiteit niet op wetenschappelijke wijze wordt geanalyseerd en bekritiseerd, kan identiteit worden gebruikt als mythologie.
De taken die Arkoun destijds tussen neus en lippen door werden opgelegd, de vertegenwoordiging en verdediging van de moslims in Nederland en het bevorderen van hun emancipatie, werpt hij verre van zich. “Ik ben helemaal geen woordvoerder. Daar heb ik nooit het mandaat voor gekregen, niet in Holland en niet in Frankrijk. Ik ben een wetenschapper met grote belangstelling voor mijn werk en ik ben een intellectueel, getraind in het kritisch bestuderen van culturen en het vergelijken van beschavingen.
“Wat dat laatste betreft heb ik praktische ervaring opgedaan. Ik ben geboren in Algerije, waar Berberse, rooms-katholieke, islamitisch-Arabische en Frans-revolutionaire invloeden samenkwamen. Wat een geluk om in zo'n land geboren te zijn.”
Na al zijn onderzoek en ervaringen kan Arkoun niet anders dan kiezen voor een 'humanistische islam' en een 'wetenschappelijk verlichte islam'. Maar, zegt hij, wat de islam nu overkomt, het fundamentalisme, past in de ontwikkeling die alle religies op het ogenblik doormaken. Ook de islam is voor sommigen een ideologie geworden.
Over de islamitische gemeenschap in Nederland heeft hij geen oordeel. Alleen de opmerking dat die geen statische groepskenmerken heeft, maar onderhevig is aan een proces van 'actie en reactie'. “Wat doen mensen aan beide kanten om de relatie in deze samenleving te verbeteren. Welke discussie is er aan de gang tussen nieuwkomers en ontvangers. Dat contact is belangrijk en vormend - de een reageert op de ander.”
Arkoun kan niet nalaten erop te wijzen dat er ook op dit gebied te weinig onderzoek is gedaan. Eens te meer benadrukt hij de verantwoordelijkheid van wetenschappers. Die moeten met alle middelen die hun ten dienste staan de verwachtingen, frustraties en noden van de groep boven tafel brengen. Weten beide partijen wat ze moeten weten, kennen ze elkaars verwachtingen, dan kunnen ze antwoorden bedenken.