Zo was het om de bevrijding mee te maken
Het aantal mensen dat de bevrijding van Nederland in mei 1945 bewust meemaakte daalt snel. Toch zijn er nog ooggetuigen die er uit eerste hand over kunnen vertellen. Trouw sprak drie van hen.
Rudi Hemmes Vocht mee bij de bevrijding als 20-jarige Engelandvaarder
Wat heeft u tijdens de Duitse bezetting meegemaakt?
"Ik was 16 jaar toen de oorlog begon. Met mijn moeder woonde ik in Den Haag, mijn ouders waren gescheiden. Het was even interessant toen de Duitsers in mei 1940 uit de lucht in Den Haag landden, het leken geen onaardige kerels en ik heb ze zelfs nog de weg gewezen. Maar al snel begreep ik dat ze hier waren om de koningin te pakken, dat vond ik een schandaal. En dat bombardement op Rotterdam... Ik haatte de Duitsers, ik wilde alles doen wat in mijn vermogen lag om ze dwars te zitten. Ik liep met suiker in mijn zak en deed dat in hun benzinetanks.
"Na mijn eindexamen in 1941 ging ik in Utrecht medicijnen studeren. Daar ging dat pesten door, we plakten briefjes op lantaarnpalen 'Weg met de Duitsers'. Tegen mijn medestudenten zei ik: ik wil in het verzet. Zo luid en vaak zelfs dat ik later hoorde dat er geruchten gingen dat je voorzichtig met mij moest omgaan, want dat ik mogelijk een infiltrant was en hen zou verraden.
"Met mijn vriend Bob Tusenius besprak ik dat als we echt iets wilden doen, we naar Engeland moesten gaan, maar ja, we konden er niet heen vliegen of varen, dus dachten we: we moeten naar een neutraal land, naar Spanje of Portugal. Ik voetbalde veel als kind. Ik had via mijn voetbalclub HBS vrienden gemaakt. Zo kende ik Albert Starink in België en Jojo Everard in Parijs en via die contacten zijn Bob en ik gewoon op weg gegaan. Met de trein, lopend, werkend, en zonder de juiste papieren. We deden er maanden over, maar uiteindelijk kwamen we in Lissabon en vandaar zijn we in Londen aangekomen, we waren 20 jaar.
"Dat was in februari 1944. In Londen kwam ik bij de Prinses Irene Brigade om mij voor te bereiden voor de aanval op Europa. Bob ging naar Australië om te helpen Nederlands-Indië te bevrijden. Ik zag koningin Wilhelmina en prins Bernard wel eens, maar niet dat ik ze persoonlijk kende. D-Day kwam. Eerst gingen alleen de Engelssprekende soldaten naar de Franse kust, na twee maanden werden wij ingezet, in augustus 1944. Ik heb dus geen natte voeten gekregen, we landden in een aangelegde haven en gingen vandaar naar het front. Ik was schutter op een open pantserwagen, kijk hier heb ik een model, altijd bij me gehouden. Ik heb gevochten in Noord-Frankrijk, België en Nederland."
Tekst loopt verder onder de foto
Hoe beleefde u de bevrijding?
"Eerst hebben we het zuiden van Nederland bevrijd. Ik herinner me dat we voor Tilburg vochten, in oktober 1944. Wat gek was: de mensen waren heel enthousiast toen we de stad ingingen en schreeuwden in het Engels: 'cigarettes, please, cigarettes'. Als je dan in het Nederlands antwoordde: 'hier heeft u een heel pakje', waren ze een beetje teleurgesteld. Niet over dat pakje maar over dat je geen Canadees of Engelsman of Amerikaan was. Ik heb dat nooit helemaal begrepen. We zijn tot de Waal gekomen die herfst. Het was zonde dat het niet verder ging. We moesten de winter afwachten en konden pas daarna doorstoten. En we hoorden al die vreselijke verhalen over de Hongerwinter in bezet gebied.
"In februari 1945 ben ik naar Engeland gestuurd voor het volgen van een officiersopleiding. Ik hoorde zodoende dat heel Nederland bevrijd was in een Engelse bioscoop. Juichen natuurlijk, dolgelukkig dat die ellende voorbij was."
Wat hebben deze oorlogservaringen voor uw verdere leven betekend?
"Ik ben beroeps geworden, gaf onderwijs aan militairen. Zonder die oorlogservaring was dat niet gebeurd. Uiteindelijk was ik generaal-majoor van de luchtmacht. Ik ben nog altijd voorzitter van allerlei stichtingen die met het verzet te maken hebben. Zo gaat die oorlog door in mijn leven, ik voel me verantwoordelijk om door te geven aan jongere generaties dat je in verzet moet komen als het nodig is.
"Kijk, hier een foto van mij met prins Bernard en hier nog een, ze staan prominent in mijn huis, ja. We zijn na de oorlog goede vrienden geworden. Hij heeft domme dingen gedaan, met Lockheed enzo. Maar ik mocht hem toch graag, een week voor zijn dood belde hij me nog om afscheid te nemen.
"Ik ben zelf gescheiden en weer hertrouwd. Samen hebben mijn vrouw en ik nu vijf kinderen: drie zoons, twee dochters, acht kleinkinderen en negen achterkleinkinderen. Mijn vriend Bob leeft nog en woont in Zuid-Afrika, we zijn altijd goed bevriend gebleven.
"Ziet u, hier is een stukje van mijn oor afgesneden. En er zijn vlekjes weggehaald. Ik heb huidkanker, maar ik hoop de 100 te halen, hoor. Ik ga dit jaar ook weer gewoon naar de veteranendag in juni."
Joop Onnekink zag hoe SS'ers honderden Joden uit het kamp haalden
Wat heeft u tijdens de Duitse bezetting meegemaakt?
"Ik was nog geen vier jaar oud toen de oorlog begon en woonde met mijn ouders en twee zusjes in een soort boswachtershuisje in een park in Arnhem. Een gereformeerd gezin. Ik herinner mij dat mijn tante op die 10de mei 1940 kwam vertellen dat de brug was opgeblazen om de Duitsers tegen te houden. Ik dacht toen dat ze het over het houten bruggetje in het park had en vroeg me af hoe ze dan bij ons had kunnen komen? Ze bedoelde natuurlijk de Rijnbrug.
"Mijn vader was rechercheur bij de politie in Arnhem. In juni 1940 richtte hij met vrienden de verzetsorganisatie Pugno Pro Patria op, dat betekent 'Ik strijd voor mijn vaderland'. Later is die groep opgegaan in de Oranjewacht. Ik heb dat achteraf uitgezocht in de archieven met mijn jongste zoon die historicus is. Mijn vader was met een zwager in december 1940 wapens in het bos achter ons huis aan het begraven toen ze de Gestapo zagen aankomen. Hij vluchtte en dook onder. Kort daarop werd mijn derde zus geboren. Uiteindelijk is mijn vader naar Engeland gevlucht.
"Toch leefden we die jaren vrij rustig, gesteund door familie. Tot augustus 1943 de Grüne Polizei op de stoep stond. 's Ochtends speelden we nog in het bos en 's avonds zaten we in het concentratiekamp Vught, achter prikkeldraad. Een represaillemaatregel omdat het de Duitsers niet was gelukt mijn vader te arresteren. Ze hoopten dat mijn vader zich zo alsnog zou aangeven.
"Ik herinner me Kamp Vught, ik was 7 jaar. We moesten met een grote groep gevangenen van het station naar het kamp lopen. Wij werden begeleid door SS'ers met machinepistolen. Ik was echt doodsbang voor hun honden. Om 4 uur moesten we opstaan en om 5 uur op appèl, zodat we geteld werden, ook in de kou. Later hoefden de kinderen daaraan niet meer mee te doen.
"We sliepen in een barak voor 200 mensen, met drie lagen stapelbedden. Ik heb er één echt vreselijke ervaring gehad. Ik zag hoe SS'ers honderden Joden uit het kamp haalden en op transport stelden, misschien kinderen dat weet ik niet meer, en andere mensen bleven jammerend en smekend achter. De wanhoop. Dat heeft mij diep getroffen.
"Net voor Kerst 1943 kregen we te horen: Jullie mogen naar huis. We gingen met de trein, maar in ons huis zaten officieren van de Wehrmacht, zo bleek. Onze grootouders in Oosterbeek namen ons gelukkig heel liefdevol in huis."
Tekst loopt verder onder de foto
Hoe beleefde u de bevrijding?
"Die liep eerst mis voor ons, we hebben in Oosterbeek de Slag om Arnhem meegemaakt in september 1944. Eerst kwamen de parachutes met geallieerden uit de helderblauwe lucht, wat waren we blij. Maar toen de strijd losbarstte zijn we van huis naar huis gevlucht, zaten dagenlang opgesloten in kelders.
"Ik herinner me dat er een keer Engelse soldaten voor het huis stonden. Ik deed open. Mijn moeder riep: 'Jopie, kijk uit', maar ik zei: 'Dat zijn onze bevrijders'. Ze stonden daar met jeeps met draaiende motoren. Nog steeds als ik een jeep zie moet ik aan dat moment denken.
"Op een andere ochtend hoorden we Duitsers schreeuwen: 'Raus'. Toen wisten we dat de Duitsers gewonnen hadden en de oorlog voor ons nog niet voorbij was.
"Wat ik heb gezien toen we uit die kelder kwamen, vergeet ik nooit. Verkoolde lijken die uit tanks hingen, alles kapot, grote gaten in de weg, we klommen eroverheen. Daarop volgde een lange reis langs allerlei familieleden, soms met paard en wagen, veel lopend, tot bij familie in Delft. Toen de Hongerwinter echt toesloeg konden we daar ook niet blijven. Uiteindelijk kwamen we in Scheemda, een dorp in Groningen waar een tante woonde. Dat was in januari 1945. In april kwamen daar de Canadezen, we waren bevrijd. Juichen, tranen.
"Een dag of drie na de bevrijding zag ik een auto voor de deur stoppen, er stapte een soldaat uit. Mijn moeder zei: 'Dat is je vader'. Hij had meegeholpen bij de bevrijding. We zijn teruggegaan naar ons huisje in Arnhem."
Wat betekenden deze oorlogservaringen voor uw verdere leven?
"Thuis werd er niet meer over gesproken, niet door mijn ouders en ook niet door mijn grootouders. Het is gebeurd, nu gaan we verder, zo was de houding. Ik had een leerachterstand, kwam op mijn 14de pas van de lagere school. Later heb ik werktuigbouw gestudeerd en bij Fokker gewerkt en daarna bij Philips. Daar ben ik op mijn 55ste ontslagen wegens een reorganisatie. Niet lang daarna kwam ik in een depressie en een angstpsychose terecht. Een oorlogstrauma. Ik ben drie jaar door een psychiater behandeld. Die zei: 'Jij hebt alles meegemaakt: je vader kwijt, huis uit, concentratiekamp, evacuaties en honger, veel mensen hebben het met een van die zaken al moeilijk.'
"Toch: ik heb een goed leven gehad. Ik ben al 57 jaar gelukkig getrouwd, heb drie kinderen, zeven kleinkinderen en acht achterkleinkinderen. Mijn oorlogservaringen deel ik nog altijd met scholieren. Vergeet één ding niet, zeg ik ze dan: er is veel bloed gevloeid voor de vrijheid waarin jullie leven."
Thea Bauhuis herinnert zich de rode gloed die 's avonds boven de stad hing
Wat heeft u tijdens de Duitse bezetting meegemaakt?
"De oorlog begon met harde knallen. Ik was 9 jaar. De bruggen in Arnhem gingen de lucht in. De Nederlanders lieten ze springen om de Duitsers tegen te houden. Ik woonde met mijn ouders en mijn jongere broertje in de stad bij het familiebedrijf, een stomerij/ververij. We verfden gordijnstoffen, kleding, en reinigden. En tapijten werden geklopt met grote machines. Mijn grootouders woonden boven ons.
"Mijn vader bouwde een schuilkelder bij het bedrijf, als er luchtalarm was, gingen we daarin. We waren bang voor de Duitsers. Je durfde niks te doen, bijvoorbeeld fietsen zonder licht, of als er een bordje stond 'gras niet betreden', durfde je dat niet. Stel dat ze je oppakten.
"Toch heb ik voor het merendeel een fijne jeugd gehad. We speelden eindeloos op straat: krijgertje, verstoppertje, kaatsballen. Mijn ouders hadden contact met boeren en daar kochten we groente en aardappelen, soms zelfs boter. Ik ging ook gewoon naar school.
"Natuurlijk merkte je wel dat het oorlog was. Een keer kwam er een Duitse soldaat in het bedrijf met een mooie khaki broek, vermoedelijk afkomstig van een Engelse vliegenier. Die wilde hij laten verven in het grijs. Mijn vader zei: die kleur, dat lukt niet. Toen zei die man: als je het niet doet, schiet ik je neer.
"Dat was schrikken, vooral omdat die broek dus niet mooi werd. Maar hij is hem nooit op komen halen, we denken dat hij naar Rusland moest. Die broek is vermaakt en vervolgens heb ik hem in de Hongerwinter gedragen."
"Ondanks de oorlog ging het leven door. Ik was bij de padvinderij en die werd in 1941 verboden. Uit protest besloten wij allemaal met het mutsje van de kabouters, bruin met een geel randje, naar school te gaan. Mijn vader pakte dat mutsje af en gooide het in de verf. Klaar met die onzin, zei hij, te gevaarlijk. Het werd egaal zwart.
"Kijk hier is een foto van de tweede klas, met alle Joodse kinderen er nog op. Ik herinner me dat opeens hun banken leeg waren. Ze waren in één nacht opgepakt. Dat was een heel apart gevoel, vreselijk, eng.
"In mei 1943 deed ik toelatingsexamen voor de meisjes-HBS. Toen we in september naar school zouden gaan, was het gebouw ingenomen door de Duitsers. We deelden daarop gebouwen met andere scholen."
Hoe beleefde u de bevrijding?
"Na D-Day in juni 1944 wisten we dat de bevrijding op handen was. Opoe had boven een radio, illegaal, zij luisterde naar Radio Oranje. Zij was doof, stond ik beneden in de tuin en hoorde ik het harde geruis van de zender. Rende ik naar boven: 'opoe ssst'. 'Och', zei ze, 'ik heb hem echt niet hard staan, hoor.'
"In september 1944 leek de bevrijding dichtbij, steeds meer vliegtuigen in de lucht, schieten, vechten. Ik was 13 jaar. We zaten veel in de schuilkelder en we sliepen beneden op matrassen. Ik herinner me de rode gloed die 's avonds boven de stad hing, kazernes stonden in brand, maar ook huizen.
"Toen moest iedereen evacueren, het werd te gevaarlijk. Ik heb een dagboek bijgehouden over die tijd, met potlood, een pen hadden we niet. Met twaalf familieleden zijn we op 24 september 1944 vertrokken. Een handwagen met opoe en opa erin en een bakfiets, naar een pension in Velp.
"Daar moesten we begin oktober alweer weg. In de regen, lopend, naar Ede. We kwamen daar 's avonds aan, bij een huis van een oom, voor de voordeur een groot gat, door een bom geraakt. Maar de achterkant stond er nog en ze waren nog gezond en wel. Daar bleven we een tijdje. Op 13 november werden mijn vader en mijn ooms door de Duitsers meegenomen om te werken voor de vijand. Loopgraven maken achter de kazerne in Ede. Mijn vader kwam wel 's avonds thuis. We hadden zo'n honger die winter.
"De bevrijding was heel leuk. Eind april 1944, er kwamen tanks langsgereden en wagens met Engelse soldaten. Wij woonden in een kamer in Ede inmiddels en ze vroegen: 'Kunnen wij ergens koken?' Ja, we hadden een schuurtje. Zo kregen we Engelse soldaten in de tuin. Ik was net 14 jaar.
"Mijn vader ging na de bevrijding direct kijken naar het bedrijf en ons huis. Alles was leeggehaald door de Duitsers, kleren, speelgoed, alles, ook de machines. Op 13 juni zijn we terugverhuisd, ik sliep op een strozak. Op het station stonden nog wel wat spullen die we konden terughalen. In augustus draaide het bedrijf weer."
Wat betekenden deze oorlogservaringen voor uw verdere leven?
"Ik ging terug naar school, volgde meer opleidingen en ik heb lang bij mijn vader in de zaak gewerkt. In 1965 heeft hij alles verkocht, daarna ben ik kleuterleidster geworden. Ik ben gescheiden, heb twee kinderen, vijf kleinkinderen en een achterkleinkind. Over de oorlog vertel ik aan scholieren. Ik leg nog altijd elke avond kleren voor de volgende dag klaar. Dat leerde ik toen we vaak naar de schuilkelder moesten, kon je alles direct mee grissen. Ik gooi geen eten weg en vermaak mijn kleren als ze niet meer passen. En ik vlieg nooit, ik heb in de oorlog te veel vliegtuigen naar beneden zien komen. Op vakantie ga ik met een boot of een bus."
Lees meer artikelen over de Dodenherdenking en Bevrijdingsdag in ons dossier 4 en 5 mei.