Zo moet je Montaigne lezen
,,Toen ik dit boek in handen kreeg, dacht ik: 'Dit is Montaigne, hier heb ik al die jaren aan gewerkt'.'' Twaalf jaar werkte de dichter Hans van Pinxteren aan de vertaling van de essays van Michel de Montaigne.
Midden op de lege tafel van een Amsterdams grachtenpand ligt een boek. Een boek van een kilo. Het bevat de essays die Michel de Montaigne tijdens de laatste twintig jaar van zijn leven schreef. De dichter Hans van Pinxteren deed er twaalf jaar over ze te vertalen. ,,Regelmatig kwam er een thematisch geordend deeltje uit. Maar toen ik dit boek in handen kreeg, dacht ik: 'Dit is Montaigne, hier heb ik al die jaren aan gewerkt'.''
Michel de Montaigne (1533-1592) is de schrijver van één boek: 'De essays', voor ons een bekend genre maar destijds een opmerkelijke noviteit. De Fransen gaven de voorkeur aan de term 'verhandeling'. Die was Montaigne te stijf, een verhandeling is geordend en afgerond. Hij wilde geen geheel presenteren, geen conclusies trekken, maar een halt toeroepen aan de beperktheden van zijn eigen denken. Dat was de reden om zijn teksten essays te noemen, 'probeersels', of anders vertaald 'pogingen', 'experimenten'.
Het essay stelde hem in staat zichzelf tot onderwerp van zijn schrijven te maken. Montaigne: ,,Ik beschrijf niet mijn handelingen, maar mijzelf, mijn wezen. Ik denk dat je voorzichtig te werk moet gaan bij de beoordeling van het eigen ik, en dat je daar heel nauwlettend getuigenis van af moet leggen, onverschillig of dit gunstig
of ongunstig uitvalt.''
Dat eigen ik kon geconfronteerd worden met angsten, moed, vriendschap, wijsheid, politieke moorden, godsdiensttwisten en heksenprocessen. Van Pinxteren: ,,Zijn opvatting over de heksenprocessen is waarschijnlijk de reden geweest dat hij op zijn zevenendertigste het openbare leven vaarwel zei. Als rechter in Bordeaux diende hij heksen te veroordelen. Wie de richtlijnen niet volgde, liep het risico zelf een heks te worden genoemd.''
Montaigne trok zich terug op een landgoed dat hij een paar jaar daarvoor, bij de dood van zijn vader,
geërfd had. Op de derde verdieping van een ronde toren richtte hij een werkkamer in. Daar werd het zelfonderzoek verricht.
Van Pinxteren, eerder bekroond met de Martinus Nijhoffprijs voor vertalingen, wikt en weegt het woord 'zelfonderzoek'. ,,Ja, de essays zijn een zelfonderzoek. Toch zijn ze eigenlijk meer dan dat. Ze zijn ook een aansporing tot zelfonderzoek, als lezer word je uitgedaagd kritisch naar jezelf te kijken. De essays doen soms denken aan een monoloog interieur, al zijn ze dat niet, je zou ze eerder een dialoog interieur kunnen noemen. Montaigne verzamelt voortdurend meningen, die hij tegenover elkaar zet. Hij schrijft niet vanuit de wijsheid, hij probeert er voor zichzelf achter te komen wat wijsheid is met betrekking tot de essentiële levensvragen. En telkens vanuit die ene belangrijke vraag: Que sais-je? Wat weet ik nu nog?''
,,Socrates, voor wie Montaigne grote bewondering koesterde, zei: 'Het enige wat ik weet is dat ik niets weet'. Montaigne durft zelfs aan Socrates' laatste zekerheid te twijfelen. Hij gaat ervan uit dat je als mens niets met zekerheid weet.''
Dat zie je ook als je het boek openslaat. Montaigne overweegt zijn eerder ingenomen standpunten steeds weer opnieuw. Vanaf 1588 tot aan zijn dood in 1592 -toen waren er al twee uitgaven verschenen van de essays- heeft Montaigne in zijn eigen exemplaar allerlei opmerkingen geschreven, die later, in de definitieve uitgave van zijn werk zijn toegevoegd. Montaigne: ,,Mijn eerste twee boeken verschenen in 1580. Sindsdien ben ik heel wat jaren ouder, maar zeker geen spat wijzer geworden.''
Montaigne herriep zichzelf nergens, want ,,als wij onszelf corrigeren begaan wij vaak net zo'n grote dwaasheid als wanneer wij anderen verbeteren. Ik nu, en ik toen, dat zijn er twee, maar wie van beiden de beste is, zou ik niet durven zeggen.''
Als Van Pinxteren over Montaigne praat, wijst hij af en toe met zijn hand naar het boek. Alsof de schrijver er zo uit zou opstaan. ,,Montaigne spreekt de lezer vaak toe. Daarom heb ik geprobeerd de essays zo te vertalen dat je hem hoort spreken.''
In 2000 werd Van Pinxteren met de dr. Elly Jafféprijs onderscheiden voor de dan al beschikbare delen van zijn Montaigne-vertaling. Nu zoekt hij een voorbeeld om zijn manier van vertalen te illustreren. Niet in het boek, dat blijft midden op tafel liggen. Hij bladert in een paar A4'tjes, als hij een passage gevonden heeft, begint hij rustig voor te lezen: ,,Ik persoonlijk ben liever een lastpost en een botterik dan een vleier en een veinzer. Ik geef toe dat er een zekere trots en koppigheid mee kan spelen als je je zo open en vrijmoedig opstelt, zonder je om anderen te bekommeren. En misschien word ik soms, als dat niet nodig is een beetje te direct en verweer ik mij feller naarmate mijn opponent meer respect afdwingt'.''
Van Pinxteren: ,,Er is mij wel gevraagd of ik Montaigne na twaalf jaar heb toegeëigend. Het omgekeerde is het geval. Ik heb geprobeerd een stem te vinden voor Montaigne in het Nederlands. Montaigne noemt zijn boek herhaaldelijk een steeds veranderend zelfportret. Vergelijk het met de zelfportretten van Rembrandt. Als je lang genoeg naar zo'n portret kijkt, krijg je de indruk dat je hem ziet ademen. Je kunt dan niet zeggen dat je Rembrandt hebt toegeëigend, hoogstens dat hij ademt op de beweging van jouw adem.''
,,Tijdens mijn studie Frans had ik wel kennisgemaakt met de essays. Oppervlakkig, theoretisch. Montaigne, zo leerde ik, was een schrijver die van stoïcijn scepticus werd. En daarna nog wat anders. Toen ik op mijn vijfentwintigste nierstenen kreeg, ben ik hem opnieuw gaan lezen, want ik wist dat hij daaraan leed. Die lezing werd een ontmoeting, uit de essays kwam een mens naar voren, die ook ons nog veel te zeggen heeft.''
,,In Montaigne's tijd waren er constant godsdienstoorlogen. Hoewel hij soms langere perioden in afzondering leefde, reageerde hij er wel op, voorzichtig, de Inquisitie bestond nog. Hij zag bij katholieken en protestanten een fanatisme dat elke redelijkheid uitsloot. Daarom stelt hij zich voortdurend de vraag hoe je als mens je vrijheid kunt bewaren, en voorkomt dat je dogmatisch wordt. Met het opkomend religieus fanatisme van onze tijd is de vraag hoe je redelijk en met afstand naar de wereld kunt blijven kijken opnieuw belangrijk.''
,,Omgekeerd gebeurt iets vergelijkbaars. Als vertaler sta ik nu eenmaal in de wereld van vandaag. Ik merkte dat ik sommige passages pas kon vertalen door ze naar mijn tijd te halen. Ergens staat de zin: 'La confusion de l'ordre et mesure des pechez est dangereuse.' Als ik alleen de woorden vertaal, staat er: 'De verwarring van de orde en maat der vergrijpen is gevaarlijk'. Je denkt dan: wat bedoelt hij nu precies? Maar door de bouwfraude, en de enquête daarover, kreeg ik houvast. In mijn vertaling staat er nu: 'Het is gevaarlijk als het besef vervaagt van de gradatie en de mate waarin iets een kwaad is.' Door de grote schaal waarop de fraude plaatsvond, was het besef dat frauderen een kwaad is, bijna verdwenen.''
Meer dan vierhonderd jaar na verschijnen zijn de essays dus nog springlevend en doen geenszins verouderd aan. Maar dunner zijn ze niet geworden. En een boek van een kilo lijkt gedrukt en gedoemd te zijn voor de boekenkast.
,,O nee'', zegt Van Pinxteren gedecideerd, ,,ik vertaal niet voor de boekenkast.'' Nu pas pakt hij het boek. ,,De essays moet je niet in een week uit willen hebben.'' Hij slaat de achterflap van het boek op. ,,Luister wat de Amerikaanse acteur, regisseur en schrijver Orson Welles ooit zei: 'Zoals anderen lezen in de Bijbel, sla ik minstens een keer per week 'De essays' open en lees een paar bladzijden. Ik zoek zijn gezelschap, zo'n beetje als je uitziet naar een vriend. Een grotere vreugde ken ik niet'. Zo moet je Montaigne lezen.''