Zo egoïstisch zijn we niet
"Zonder God zouden we als beesten leven." Bioloog Frans de Waal vindt dat onzin, al was het maar omdat dieren onbaatzuchtig kunnen zijn. De mens is niet uniek ¿ maar wel net zo sociaal als de chimpansee. En religie kan hem helpen.
Ik ben geboren in Den Bosch, de stad waarnaar Jheronimus ¿ Jeroen ¿ Bosch zich noemde. Dat maakt me natuurlijk nog geen kenner van deze Nederlandse schilder, maar doordat ik ben opgegroeid in zijn stad, met zijn standbeeld op de Markt, ben ik wel verknocht geraakt aan zijn beeldenrijkdom, zijn symboliek, en aan hoe hij de mens in het universum voorstelt. Dat blijft ook nu van betekenis, want Bosch beeldt een maatschappij uit met een tanende invloed van God.
In zijn befaamde triptiek 'Tuin der lusten' dartelen naakte personages rond. Het lijkt op een eerbetoon aan de paradijselijke onschuld. Het tafereel is veel te vrolijk en ontspannen om - zoals puriteinse specialisten beweren - er verdorvenheid en zonde in te zien. Het toont eerder de mensheid zónder schuld of schaamte, zonder zondeval, dan de mensheid vóór de val.
Voor mij als primatoloog verwijst naaktheid naar seks en vruchtbaarheid, de overvloed aan vogels en vruchten en het groepsgewijs optrekken komen me heel bekend voor, ze hebben weinig religieuze of morele interpretatie nodig. Bosch heeft de mens in zijn oorspronkelijke staat geschilderd; zijn morele opvattingen bewaart hij voor het rechterpaneel van de triptiek, waar hij straffen uitdeelt - niet aan de dartelaars op het middenpaneel, maar aan monniken, nonnen, veelvraten, gokkers, vechtjassen en dronkenlappen.
Vijf eeuwen later zitten we nog steeds middenin het debat over de rol van godsdienst in de samenleving. En net als in Bosch' dagen draait het allemaal om moraliteit. Kunnen we ons een wereld zonder God voorstellen? Zou die wereld goed zijn? Denk maar niet dat het in het strijdperk waar biologie en fundamentalistisch christendom elkaar bevechten, om bewijzen gaat. Je moet wel tamelijk ongevoelig voor feiten zijn om evolutie te betwijfelen - daarom is het maken van boeken of documentaires die sceptici moeten overtuigen, verspilde moeite. Ze vinden willige oren, maar hun doelgroep bereiken ze niet.
Discussies gaan niet over de waarheid, maar over wat je ermee doet. Voor wie gelooft dat moraal regelrecht van God de Schepper komt, opent aanvaarding van evolutie een morele afgrond. Zoals politicus en baptistenpredikant Al Sharpton het zei: "Als het universum geen orde kent, en er geen wezen of kracht bestaat om die orde te scheppen, wie bepaalt dan wat goed of fout is? Als niemand de baas is, bestaat er niets immoreels." Het is de verre echo van Dostojevski's Iwan Karamasov: "Als er geen God is, mag ik mijn buurman verkrachten."
Het kan aan mij liggen, maar ik word een beetje huiverig als mensen denken dat hun geloof het enige is dat tussen hen en een vreselijk misdrijf in staat. Waarom gaan ze er niet vanuit dat humaniteit - inclusief de voor een leefbare maatschappij vereiste zelfbeheersing - bij ons zit ingebakken? En is er iemand die met droge ogen durft beweren dat onze voorouders geen sociale normen in acht namen, omdat ze nog geen religie kenden? Dat ze nooit iemand in nood bijstonden, of zich beklaagden over een oneerlijke transactie?
Mensen hebben zich lang voordat de nu bekende religies op het podium verschenen - nog maar een paar duizend jaar geleden - bekommerd om het functioneren van hun gemeenschappen. Niet dat religie er niet toe doet, maar ze is eerder een toevoeging aan de moraal dan de bron waaruit ze ontsprongen is.
Diep in hun hart weten creationisten wel dat ze een discussie over wetenschap nooit op feiten zullen winnen. Ze hebben daarom een eigen wereldje geschapen, dat een beetje op wetenschap lijkt: Intelligent Design. Ze duiken begerig op elk kruimeltje informatie dat in hun straatje te pas komt. Zo viel een christelijke website in 2010 Marc Hauser aan, die over primatengedrag en moraal had geschreven en daarbij fouten zou hebben gemaakt. Hij zou uitgaan van 'onbewezen vooronderstellingen'; een krant vond dat de 'nieuwe moraalwetenschappers' een toontje lager moesten zingen en een linguïst benadrukte maar weer eens het onoverbrugbare verschil tussen mens en dier en wie dat anders zag, bezondigde zich aan 'naïeve evolutionaire vooringenomenheid'.
Het zijn achterhoedegevechten. Of creationisten zich ermee bemoeien, of dat taalkundigen en psychologen tamboereren op het uitzonderlijke van de mens - het doet er niet meer toe. In de studie naar kennis blijkt onverbiddelijk dat er een grote continuïteit tussen mensen en dieren bestaat - ook als er eens een onderzoeker de fout in gaat. Het klopt, het debat over het onderscheidende van de mens blijft gaande. En de stelling dat de mens uniek is, zal nog wel een decennium overeind blijven, maar je hoort nu al niet meer dat uitsluitend de mens in staat is instrumenten te maken, na te bootsen, vooruit te denken, een cultuur en zelfbewustzijn te hebben of andermans visie tot de zijne te maken.
Kijken we naar onszelf zonder ons te laten verblinden door de technologische vooruitgang van de laatste paar millennia, dan zien we een schepsel van vlees en bloed, met hersenen die dan wel drie keer zo groot zijn als die van een chimpansee, maar waarin geen nieuwe onderdelen zitten. Zelfs onze zo geroemde prefrontale cortex blijkt van een normale grootte te zijn; dankzij moderne technieken om neuronen te tellen weten we dat het menselijk brein een opgeschaald apenbrein is.
Niemand betwijfelt de superioriteit van ons intellect, maar we hebben geen basisbehoeften of wensen die onze naaste familieleden niet óók hebben.
Ik ga dagelijks met apen om. Ze jagen net als wij macht na, ze beleven plezier aan seks, ze hebben behoefte aan veiligheid en genegenheid, ze doden om hun territorium te verdedigen en hechten waarde aan betrouwbaarheid en samenwerking. Wij mensen gebruiken wel mobieltjes en vliegtuigen, maar psychologisch zitten we nog altijd in elkaar als sociale primaten. Zelfs de aanstellerij en koehandel op de apenrots die Washington heet, vormen daarop geen uitzondering.
Charles Darwin wilde weten hoe moraliteit past in het continuüm van dier en mens, schreef hij in 'De afstamming van de mens' (1871): "Elk dier, begiftigd met sociale instincten, zou onvermijdelijk een moreel gevoel of geweten verwerven, zodra zijn denkkracht zo sterk ontwikkeld was als bij de mens."
Helaas zijn veel moderne populariseerders van dat inzicht afgedwaald, ze beweren dat morele neigingen domweg niet kunnen bestaan, in een dier net zomin als in een mens, omdat de natuur door en door egoïstisch is. Moraal is niet meer dan een laagje vernis op een bulk aan slechte neigingen. Ik bestrijd deze idee - de 'Vernistheorie' - al sinds 1996, toen ik 'Van nature goed. Over de oorsprong van goed en kwaad in mensen en andere dieren' schreef. Waarom zouden we op gruwelijk gedrag het etiket 'biologie' plakken ('We gedragen ons als beesten') en onze nobele trekken aan onszelf toeschrijven? Waarom beschouwen we niet het hele pakket als product van evolutie?
Gelukkig is er een opleving van het Darwinistische inzicht dat moraliteit zich uit sociale instincten heeft ontwikkeld. Psychologen benadrukken hoe intuïtief en emotioneel we opereren bij het vormen van een moreel oordeel, economen en antropologen leggen bloot dat de mens veel coöperatiever, eerlijker en onzelfzuchtiger is dan je op grond van modellen gestoeld op eigenbelang zou mogen verwachten.
De jongste experimenten in de primatologie tonen aan dat onze naaste familieleden elkaar wat gunnen, terwijl ze er zelf niets aan hebben. Zo houden chimpansees en bonobo's uit eigen beweging de deur open, zodat een soortgenoot bij voedsel kan komen, ook als ze er daardoor zelf wat van verspelen.
Kapucijnaapjes blijken bereid om beloningen voor anderen te zoeken, als wij, onderzoekers, ze naast elkaar zetten. Een van beide communiceert met ons, en kan kiezen uit twee symbolen, een egoïstisch en een prosociaal symbool. Drukt hij op het eerste, dan krijgt hij een stukje appel en de andere aap niets. Het prosociale symbool levert beide aapjes wat lekkers op.
De meeste apen ontwikkelen een sterke voorkeur voor het prosociale symbool, een voorkeur die losstaat van de angst voor straf: dominante apen (die het minst te vrezen hebben) zijn namelijk het gulst.
Ook al heeft altruïstisch gedrag zich ontwikkeld door de voordelen die eraan vastzitten, de motivatie is niet egoïstisch. Want toekomstige voordelen spelen nauwelijks een rol in de geest van dieren. Zo doen dieren aan seks zonder te beseffen wat de voortplantingseffecten ervan zijn (zelfs mensen hebben een morning-afterpil moeten ontwikkelen). Dat komt doordat de motivatie om seks te hebben zich niet bezighoudt met het doel van seks. Dat gaat ook voor altruïsme op: dat houdt zich niet bezig met de evolutionaire consequenties.
Ik koppel evolutie los van motivatie. Vernistheoretici doen het anders: zij herleiden alles tot egoïsme. De meest geciteerde regel uit hun kille literatuur zegt alles: "Krab het etiket 'altruïst' eraf en je ziet een hypocriet bloeden."
Niet alleen mensen zijn tot oprecht altruïsme in staat. Andere dieren kunnen het ook. Ik zie het elke dag weer. Een oud vrouwtje, Peony, slijt haar dagen met andere chimpansees in Yerkes Primate Center, waar ik werk. Op slechte dagen, als haar reuma opspeelt, heeft ze moeite met lopen en klimmen. Dan helpen andere vrouwtjes haar een handje. Zo probeerde Peony laatst hijgend en puffend het klimrek op te komen waar andere apen elkaar zouden gaan vlooien. Een jonger vrouwtje - geen familie - ging achter haar staan en duwde haar tegen haar dikke achterwerk omhoog, een flinke klus, totdat Pleony zich bij de andere apen had gevoegd. Een andere keer kwam Pleony overeind en bewoog zich traag naar de waterkraan, een heel eind verderop. Jonge vrouwtjes renden voor haar uit, zogen water op, liepen terug naar Peony. Eerst hadden we niet in de gaten wat er aan de hand was, maar toen ontdekten we het patroon: Peony deed haar mond open en een vrouwtje spuugde er een straal water in.
Dergelijke waarnemingen passen bij het groeiende inzicht in dierlijke empathie die niet alleen voorkomt bij primaten, maar ook bij honden, olifanten, ja zelfs bij knaagdieren. Een mooi voorbeeld is hoe chimpansees bedroefde soortgenoten troosten: ze omhelzen en kussen hen. Zoogdieren zijn gevoelig voor emoties van de ander, en ze reageren op de noden van anderen. Daarom proppen mensen hun huizen vol met harige vleeseters en niet met, zeg, leguanen of schildpadden. Zoogdieren geven je iets dat je van geen reptiel ooit krijgt. Ze geven warmte, ze hebben warmte nodig en ze reageren op onze gevoelens zoals wij dat op die van hen doen.
Zoogdieren kunnen genoegen beleven aan het helpen van anderen, precies zoals mensen als ze iets goeds doen.
De natuur heeft de wezenlijke zaken des levens - seks, eten, voedsel - voorzien van een ingebouwde bevrediging. Het genotscentrum in de hersenen licht op zodra we iets aan een goed doel geven. Dat is geen reden om dat gedrag als egoïstisch te bestempelen; een egoïst loopt immers zonder hartzeer weg bij iemand die in de problemen zit. Iemand spartelt: laat maar verzuipen. Iemand huilt: laat maar janken. Dát zijn egoïstische reacties - bepaald niet empathisch. Ja, we krijgen een 'warm gevoel' als we iemand te hulp schieten, misschien hebben andere dieren dat ook wel, maar omdat dat gevoel ons via de ander bereikt, en uitsluitend via die ander, is helpen niet egocentrisch, maar echt gericht op de ander.
Primaten doen, toonden mijn collega Sarah Brosnan en ik enkele jaren geleden aan, met alle plezier een klusje voor plakjes komkommer. Totdat ze zien dat andere apen daar druiven voor krijgen - die zijn veel lekkerder. De komkommereters raken geïrriteerd, gooien hun miezerige stukjes groente weg en gaan in staking. Wat eerst een heerlijk gerecht was, werd door het ontdekken van een soortgenoot die een betere beloning had ontvangen, iets zeer onsmakelijks.
Brosnan en ik noemden dit verschijnsel 'afkeer door ongelijkheid' - en het is sindsdien bij verschillende diersoorten vastgesteld, waaronder honden. Ook zij doen kunstjes zonder dat je ze ervoor beloont, totdat ze zien dat een andere hond er stukjes worst voor krijgt.
Onlangs kreeg de genoemde afkeer een onverwachte wending. Sarah Brosnan zag dat ook de apen die met druiven beloond werden soms medewerking weigerden, als de komkommer-collega's niet óók druiven kregen. Dat heeft toch veel weg van een rechtvaardigheidsgevoel.
Dit alles heeft gevolgen voor de menselijke moraal. Volgens de meeste filosofen komen we door de rede tot een morele positie. Ook als je er geen God bijhaalt is dat een top-down-proces: we formuleren principes en leggen die op aan ons gedrag. Maar heeft het wel zin om van mensen te verlangen dat ze omzien naar anderen als ze daartoe niet al de aanleg hebben? Kunnen we wel een beroep doen op eerlijkheid of rechtvaardigheid, als er geen sterke afkeer is van het ontbreken daarvan? Wat zou het een belasting voor onze denkkracht zijn als die steeds zou moeten opboksen tegen onze aangeboren neigingen.
Ik ben een sterk voorstander van wat David Hume stelde: dat de rede de slaaf is van onze aandriften. We hebben onze moraal niet van de grond af op hoeven bouwen. We bouwden voort op het stevige fundament dat we als sociale wezens hebben meegekregen.
Toch sta ik afkerig tegenover de gedachte dat een chimpansee een 'moreel wezen' zou zijn. Want voor moraal volstaan gevoelens niet. Wij proberen een logisch samenhangend systeem op te zetten, we debatteren over de vraag of de doodstraf wel strookt met ideeën over de heiligheid van het leven, of over de vraag of een nietgekozen seksuele oriëntatie fout kan zijn. Dat zijn typisch menselijke kwesties. We weten niet of andere dieren zich afvragen of handelingen die henzelf niet raken, gepast zijn.
De grote pionier in het onderzoek naar moraliteit, Edward Westermarck, verklaarde wat morele emoties zo bijzonder maakt: "Ze staan los van iemands eigen situatie, ze gaan over goed en kwaad en doen dat op een abstract niveau, los van belangen." Dat maakt menselijke moraliteit uitzonderlijk, ze zoekt naar universele normen, uitgewerkt in een systeem van recht, controle en straf.
En daar komt religie weer om de hoek kijken. Men denke hierbij aan de verhalen die mededogen bepleiten, zoals de parabel van de barmhartige Samaritaan. Of eerlijkheid, in de gelijkenis van de werkers in de wijngaard ('De laatsten zullen de eersten zijn, de eersten de laatsten'). Daar is een voorliefde voor beloning en straf (de maagden beërven de hemel, zondaars wacht het hellevuur) aan toegevoegd, en wordt tegemoet gekomen aan de diepe behoefte om geprezen te worden. Mensen zijn zó gevoelig voor wat anderen zeggen, dat ze alleen maar de foto van een paar ogen op een muur hoeven te zien om al goed gedrag te gaan vertonen. Dat verklaart het beeld in sommige godsdiensten van het alziend oog, symbool van de alwetende God.
We zijn de laatste jaren gewend geraakt aan een fanatiek atheïsme, dat uitdraagt dat God 'niet groot' is (Christopher Hitchens), of zelfs een 'waanbeeld' (Richard Dawkins). De nieuwe atheïsten afficheren zichzelf als 'slimmeriken', daarmee suggererend dat gelovigen niet zo snugger zijn. Ze eisen vertrouwen in de wetenschap en willen de ethiek baseren op een naturalistisch wereldbeeld.
Ik vind dat religieuze instellingen en hun vertegenwoordigers - pausen, bisschoppen, predikers, ayatollahs en rabbijnen - forse kritiek verdienen. Maar wat voor goeds levert het op als je personen kwetst die waarde hechten aan religie? Wat nog belangrijker is: welk alternatief biedt de wetenschap? Het is niet de taak van de wetenschap om de zin van het leven uit te vogelen, en nog minder om ons te vertellen hoe we dienen te leven. Wij, wetenschappers, zijn goed in het uitzoeken van het waarom der dingen, hoe ze werken, en ik denk dat de biologie ons kan helpen begrijpen wat voor soort dieren we zijn en waarom onze moraal is zoals ze is. Maar het bieden van een moreel kompas, dat is een stap te ver.
Zelfs de steilste atheïst, opgegroeid in het Westen, kan er niet onderuit dat hij is doordesemd van de basiswaarden van de christelijke moraal. Onze samenleving is ervan doordrenkt: alles wat er in eeuwen bereikt is, is ontwikkeld gestimuleerd door, of in protest tegen religie; nooit los ervan. Het is gewoon onmogelijk om te weten hoe de moraal eruit had gezien zonder religie; je zou ervoor naar een cultuur moeten kijken die nooit religieus is geweest. Dat die nooit bestaan heeft, zou te denken moeten geven.
Jeroen Bosch vocht daar ook al mee - niet dat hij atheïst was, dat kon toen niet, maar met de plaats van religie in de maatschappij. Op zijn schilderijen verwijzen de poppetjes met omgekeerde trechters op hun kop, de gebouwen in de vorm van flessen, distilleerflessen, en ovens naar scheikundige attributen. De alchemie won aan belang maar raakte verweven met het occulte, met charlatannerie en kwakzalverij, door Bosch humoristisch afgebeeld voor een goedgelovig publiek. De alchemie ontpopte zich als wetenschap toen ze zich bevrijdde van die invloeden en ze haar eigen zelfkritiek ontwikkelde die fouten en verzonnen feiten ontmaskerde. Maar wat nu precies de bijdrage van wetenschap aan een morele samenleving is geweest - als die er al is geweest - blijft een groot vraagteken.
Andere primaten kampen natuurlijk niet met dit soort problemen. Maar ook zij spannen zich in voor een bepaald soort samenleving. Zo zijn er chimpanseevrouwtjes waargenomen die onwillige mannetjes naar elkaar toe sleepten en hun de wapens uit handen trokken; de heren moesten het weer goedmaken na een gevecht. Elders traden mannetjes die hoog in de hiërarchie stonden, op als onpartijdige scheidsrechters om een geschil bij te leggen.
Ik noem deze voorbeelden van zorg om de gemeenschap omdat het aanwijzingen zijn voor het bestaan van bouwstenen van moraal die ouder zijn dan de mensheid. We hebben geen God nodig om ons eigen functioneren te verklaren.
Aan de andere kant: wat zou er gebeuren als we religie uit onze maatschappij konden wegsnijden? Ik betwijfel of wetenschap en het naturalistische wereldbeeld het gat zouden kunnen vullen en zelf de inspiratie aandragen voor het doen van het goede. Elke systeem dat we ontwikkelen om een bepaalde moraal te bevorderen, creëert als vanzelf zijn eigen principes en profeten, het trekt zijn eigen toegewijde volgelingen aan. En al heel snel heb je zomaar iets dat erg lijkt op de oude vertrouwde religie.
Frans de Waal is bioloog en werkt in de Verenigde Staten waar hij directeur is van het Living Links Center van het Yerkes National Primate Research Center. Time riep hem in 2007 uit tot een van 's werelds honderd 'People Who Shape Our World'. Hij publiceerde in 2011 'De aap in ons. Waarom we zijn wie we zijn' (ISBN 9789025432423).
undefined