Zijn kunstenaars gek of is gekte een kunst?
In de muziek lopen veel 'gestoorde genieën' met een psychiatrische achtergrond rond. Bewonderen we die als muzikant of als patiënt?
Een echt geniale kunstenaar is ook een beetje getormenteerd, of zelfs hartstikke gek. Zo wil althans een hardnekkige theorie over kunstenaarschap, waarvoor Vincent van Gogh een belangrijk bewijsstuk is.
Ook in de muziek wemelt het van zulke 'gestoorde genieën'. Brian Wilson bijvoorbeeld. Het brein achter de Beach Boys raakte tijdens de opnames van wat zijn meesterwerk had moeten worden, 'Smile', de weg definitief kwijt, en verdween langdurig van het toneel. Een paar jaar later stierf Nick Drake aan een overdosis antidepressiva. Pas jaren na zijn dood werd hij door het grote publiek ontdekt.
Minder bekend bij het grote publiek is Roky Erickson. Muziekliefhebbers kennen hem als voorman van The 13th Floor Elevators, vanaf 1965 een van de eerste psychedelische bands van de Verenigde Staten. Hun hit 'You're Gonna Miss Me' is een van de klassiekers van die periode. Ze waren niet alleen radicaal in hun muziek, maar ook in hun inname van LSD. Al snel werd Erickson steeds minder coherent, hij belandde in instellingen en onderging gedwongen elektroshocktherapie.
Pas begin jaren tachtig werd er muzikaal weer wat van hem vernomen. Drie van zijn platen uit die tijd, 'The Evil One' (1981), 'Don't Slander Me' (1986) en 'Gremlins have Pictures' (1986) werden deze week heruitgegeven. Ze bieden ons gelegenheid om de mythe van het gestoorde genie eens onder de loep te nemen.
Die mythe is al oud. Plato schreef in de Phaedrus over de vier vormen van 'goddelijke waanzin'. Een daarvan was de waanzin die door de Muzen werd ingegeven: een voorwaarde voor het ontstaan van poëzie. Een opvatting die tot op de dag van vandaag standhoudt: om creatief te zijn, moet je een beetje buiten de bestaande orde denken, en een andere naam die je daaraan kunt geven is waanzin.
Maar ongeveer een eeuw geleden kwam er ook een radicalere opvatting in zwang, waarbij gekte zelf tot kunst werd verheven. Het had er misschien iets mee te maken dat we er inmiddels toe waren overgegaan om 'gekken' bij elkaar in inrichtingen te zetten. De waanzin werd uit het alledaagse leven gebannen, en geconcentreerd in een paar afgegrendelde locaties.
Die spraken natuurlijk tot de verbeelding van kunstenaars die niet veel op hadden met de burgerlijke maatschappelijke orde. De surrealistische schrijver André Breton beschreef zijn relatie met een psychiatrisch patiënte in de semi-autobiografische roman 'Nadja' (1928). Een paar jaar eerder was de Duitse psychiater Hans Prinzhorn al begonnen met het verzamelen van kunstwerken van zijn patiënten: niet om hun stoornissen te kunnen doorgronden, maar vanwege hun intrinsieke esthetische waarde.
Outsiderkunst werd dat genoemd, en ook daarvan heb je in de muziek voorbeelden. Hasil Adkins, de Amerikaanse zanger die prettig gestoorde rockabilly maakte, bij voorkeur handelend over pluimvee. Of Daniel Johnston, die in de jaren negentig een cultheld werd met zijn rammelende en breekbare liedjes, terwijl hij zelf in een inrichting verbleef.
De gekte van Brian Wilson en Nick Drake past in de Platonische opvatting van waanzin: kunstenaars die zich buiten de orde laten inspireren om iets te maken wat een groot publiek mooi vindt. Hasil Adkins en Daniel Johnston horen dan eerder binnen de opvatting van Breton: kunstenaars die vanwege hun gekte door een select publiek worden bewonderd.
En Rocky Erickson dan? Eigenlijk geen van beiden. Als je zijn platen uit de jaren tachtig hoort, dan valt vooral op hoezeer hij is meegegroeid met de muzikale mode. De psychedelica heeft deels plaatsgemaakt voor een hardrockgeluid. Zulke mainstream culturele veranderingen dringen kennelijk wel degelijk door tot achter de muren van de psychiatrische klinieken waar hij in de jaren zeventig opgesloten zat.
undefined