Zelfbeschikking bestaat niet

Herman Van Rompuy Beeld
Herman Van Rompuy

De christen-democraat Herman Van Rompuy, sinds december 2008 premier van België, boog zich over het werk van de grote filosoof Karl Popper. Hij herkent zich in Poppers afkeer van het utopisch denken. Maar kritiek heeft de premier ook.

Herman Van Rompuy

Dertig jaar geleden las ik ’The Open Society and its Enemies’, het beroemde boek van Karl Popper. Het sloot aan bij een christen-democratisch hervormingsdenken dat niet uitgaat van een utopie, maar van de mens en de wereld zoals ze zijn.

Popper zelf zag ik in Leuven, begin jaren zeventig, tijdens een lezing in het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte. Hij was toen, weliswaar in een beperkte intellectuele wereld, een levende legende. We zaten nog in de Koude Oorlog en in de nadagen van Mei ’68 die de marxistische utopie opgegraven had. Het anti-totalitaire denken van Popper was dan ook buitengewoon actueel.

De utopie ’een nieuwe mens’ te kunnen scheppen heeft helaas grote aantrekkingskracht.

In 1888 verscheen in de Verenigde Staten ’Looking Backward’ van kranteman Edward Bellamy. Anders dan de titel suggereerde, was het een sciencefictionroman die de stad Boston beschrijft in het jaar 2000. De publicatie was meteen een succes. Niet zozeer de technische voorspellingen spraken de lezer aan, als wel de socialistische utopie – Bellamy noemde die ’nationalistisch’. Over heel Amerika, en later ook in Europa, ontstonden Bellamy Clubs die ijverden voor de realisering van zijn egalitaire samenleving. In Nederland bestaat die club nog altijd.

Misschien is ons verstand niet groot genoeg om te vatten waartoe we met onze kennis in staat zullen zijn. Maar zeker is ons hart niet nederig genoeg om de Geworfenheit van het leven te aanvaarden: het toeval dat we zijn wie we zijn door de historische, sociale en culturele omstandigheden van onze geboorte, en door de psychologische, intellectuele en karakteriële omstandigheden van onze persoon.

We zijn wat we zijn en niet wat we droomden te zijn. We hopen sterk en goed te zijn en vaak zijn we het omgekeerde. Ons verlangen naar ’meer en ’beter’ projecteren we in onze dromen. Zolang we er geen ideologie van maken, is er geen probleem. In het andere geval wordt het gevaarlijk.

De ideologische utopist wijt de boosheid van deze wereld aan krachten die een mens overstijgen. De structuren maken hem slecht. Laat ons dus die structuren uitschakelen, en de mensen die ze in stand houden – desnoods met geweld. Daarna komt de ’heilsstaat’ of het ’Duizendjarig Rijk’. Motto van de utopist: als de goedheid niet vanzelf plaatsgrijpt, dan moet tot goedheid worden gedwongen. Utopieën zijn dus meestal protototalitair. De gevolgen van die utopische beslistheid kennen we: de twintigste eeuw begon vol utopische dromen, kende een bloedbad van mislukte maakbaarheid en eindigde in een puinhoop.

Zelf geloof ik maar beperkt in de maakbaarheid van het leven. Het ’kritische rationalisme’ van Karl Popper zit op die lijn. In ’De armoede van het historicisme’ schreef hij: „Als we de wereld niet opnieuw in het ongeluk willen storten, moeten we onze dromen over het gelukkig maken van de wereld opgeven. Maar we moeten desondanks toch wereldverbeteraars blijven – maar bescheiden verbeteraars. We moeten ons tevreden stellen met de nooit eindigende taak het lijden te verminderen, vermijdbaar kwaad te bestrijden, misstanden op te ruimen; en daarbij moeten we steeds de ogen open houden voor de onvermijdelijke ongewilde gevolgen van ons ingrijpen, die we nooit geheel kunnen voorzien en die maar al te vaak de balans van onze verbeteringen passief doet staan.” Reformisme, geen revolutie.

Het uitgangspunt van Poppers kritisch rationalisme is de erkenning dat de mens feilbaar is. Omdat de mens zich kan vergissen, moet hij bescheiden zijn, openstaan voor kritische discussie. Maar Popper was ook maar een mens, dat wil zeggen: iets meer ijdel dan bescheiden. De kritische distantie die hij aan de dag legde voor anderen, had hij niet voor zichzelf. Hij had altijd gelijk en gunde zijn disputanten weinig spreekrecht. Dat ze hem niet begrepen, zei hij, toen er kritiek kwam op zijn stellingen. Engelse filosofen parafraseerden de titel van zijn hoofdwerk dan ook tot ’The Open Society by an Enemy’. Kritisch voor anderen, onkritisch voor zichzelf – misschien is dat wel een onderhuidse reden waarom we Popper graag mogen. Zijn zwakheid komt ons goed uit.

Nog beter komt ons uit dat Popper een eindeloze bron van citaten is. Het staat goed om hem te citeren. Maar wie citeert, is meestal niet zozeer op zoek naar de wijsheid van een ander als wel naar de bevestiging van zijn eigen wijsheid door een ander. En daar is Popper de geschikte autoriteit voor. Voorlopig althans – Poppers kritisch rationalisme indachtig is alles voorlopig. Het is ook niet gemakkelijk om kritiek op Popper te hebben. Zijn werk was een filosofische bijdrage aan de opstand tegen het totalitarisme. Dan moet je behoedzaam omspringen met kritiek: Poppers schriftuur is bevrijdingswerk. Desondanks zal ik een poging wagen.

Wat Karl Popper zo belangwekkend maakt, is dat hij het determinisme afwees in een tijd dat dit de dominante stroming was. Niet zogenaamde historische wetten bepalen de loop der geschiedenis, vond Popper, voortdurende bevraging moet ons verder brengen. Voortdurende bevraging is ook nodig omdat het ’niet weten’ ons even eigen is als het ’weten’. Misschien is die zekerheid – dat wij niets met zekerheid weten of nog niet weten – het echte fundament van de Verlichting. Het zij mij toegestaan daaraan toe te voegen dat de Verlichting hiervoor schatplichtig is aan het bijbelse geloof dat de mens een vorsende rol toekende „om de schepping te beheersen en te bewaren”. We moeten blijven denken en vorsen. Sapere aude – durf te denken.

Popper was ook de teloorgang van de zekerheden gunstig gezind, en dat is misschien een stap verder dan de moed om te denken. Hij was een man van de crisis, de crisis als grondbeginsel. Ook dat maakt hem geliefd in onze tijd waarvan Het Grote Verhaal ’De Grote Twijfel’ heet. Ook ik vind het vanzelfsprekend dat je twijfel toestaat, maar overtuiging en twijfel hoeven niet tegengesteld te zijn. Je mag in je denken en zoeken tot een besluit komen, tot een overtuiging die kan aansluiten bij een overgeleverde overtuiging. Dat betekent niet dat je deze overtuiging niet meer kunt toetsen aan andere, maar zonder overtuiging kan geen mens leven, ook al is niets in het leven definitief verworven. Je hebt twijfel nodig om je overtuiging te verdienen. Maar twijfel mag geen dogma worden om tabula rasa te maken van onze door eeuwen reflectie en ervaring vergaarde wijsheden.

De open samenleving wordt voor Popper bepaald door drie kenmerken. Ten eerste het recht om zichzelf te zijn: elk mens heeft het recht om te zijn wie hij is, zolang hij niet de ander verhindert om te zijn wie hij wil zijn. Het tweede kenmerk is dat van de meritocratie: de eigen verdiensten staan voorop en niet de geërfde plaats in de clan. Het derde is dat de toekomst wordt bepaald door discussie: mensen hoeven zich niet gebonden te achten aan overgeleverde ideeën, normen en waarden.

Popper is erfgenaam van John Stuart Mill, die meende dat vrijheid vereist dat elke mens elke dag alles aan een kritische analyse moest onderwerpen zonder voorafgaand preconcept. Maar in mijn ogen bestaat de calculerende mens niet, hij die afgelijnd de pro’s en contra’s op een rijtje zet en tot een helderde, rationele conclusie komt. In onze reflectie kiest iets in ons de pro’s en contra’s, soms zelfs reeds met een besluit, onbewust genomen. Wij moeten wel telkens pogen vooroordelen te filteren en uit te schakelen, maar onze luciditeit verhogen, dat zal ons niet lukken.

Niettemin heeft ieder mens uitgangspunten, maar die zijn in geringe mate een rationele keuze. Ze worden veel meer bepaald door karakter, omstandigheden, afkomst en traditie. Onbewust gedreven, maken we onszelf wijs dat we ’redelijk’ bezig zijn, terwijl we slechts vanuit onze eigen uitgangspunten logisch bezig zijn. De mens kan zijn automatisch onbewust gedrag niet volledig uitschakelen. Maar het bestaan van dat automatisch onbewust gedrag hoeft niet strijdig te zijn met de vrije wil. Ook in automatisch gedrag zijn onze persoonlijke waarden en belangen verdisconteerd, waaruit we ’logisch’, dat wil zeggen coherent, denken. We nemen, aldus recent onderzoek, sommige beslissingen eerder dan dat we er ons bewust van zijn. Maar het zijn wel persoonlijke, vrije beslissingen, leert datzelfde onderzoek. Wij betrekken immers onze overtuiging reeds in onze uitgangspunten. De keuze voor onze overtuigingen is een vrije daad.

Vrije wil gaat dus niet over het creëren van beslissingen los van voorgegeven waarden, maar over het selecteren van mogelijk gedrag uit een bombardement van informatie. Als er iets is gebleken na Popper, dan is het dat ook de idee van de volkomen autonome en soevereine mens een illusie is (geweest).

Popper, levend in een tijd van totalitarisme, zag hoe mensen gemanipuleerd konden worden, opgejaagd door instincten, angst en vijanddenken. Ik begrijp dat hij daartegenover de ’rationaliteit’ wilde stellen die weerwerk bood. Ook intellectuelen waren immers vatbaar voor duister denken – zie ’La trahison des clercs’ van Julien Benda. Popper begreep dat onbeperkte vrijheid onwenselijk is, want als vrijheid betekent de vrijheid om alles te doen, dan is de mens ook vrij om andere mensen van hun vrijheid te beroven. Ongelimiteerde vrijheid kan dus leiden tot slavernij. Conclusie: om de vrijheid te beschermen moet de vrijheid aan banden worden gelegd.

Daarin had Popper gelijk. Maar hoe die vrijheid aan banden moest worden gelegd, was de vraag. Popper was geketend aan het derde kenmerk van zijn ’open samenleving’: dat de toekomst uitsluitend wordt bepaald door discussie, zonder rekening te houden met overgeleverde waarden en ideeën. Dat bracht hem er dan ook toe om te stellen dat in een democratie altijd de meerderheid beslist over inperkingen van de vrijheid. Maar ook al zijn we bij Popper aan het goede adres om ons te verdedigen tegen totalitarisme, we moeten verder denken om de democratie duurzaam te verankeren.

Er zijn nu eenmaal fundamentele vrijheden en universele mensenrechten die boven de discussie staan, omdat ze de fundamenten vormen van de democratie en de vrijheid. Maar wie Poppers criterium systematisch doortrekt, moet concluderen dat volgens dat criterium alle beperkingen van de individuele vrijheid zijn toegestaan, ook als die de fundamenten van de vrijheid aan banden leggen – op voorwaarde dat de meerderheid ermee akkoord gaat.

Alexis de Tocqueville, voor wie de democratie méér betekende dan stemrecht, was zich hiervan goed bewust. Daarom sprak hij zijn afkeuring uit over wat hij noemde les petits et vulgaires plaisirs, waarnaar mensen in het democratische tijdperk de neiging hebben te zoeken, bij gebrek aan hartstocht voor een hogere bestemming. Volgens Tocqueville werd een samenleving waarin mensen eindigen als individuen, ’opgesloten in hun eigen hart’, een samenleving waarin slechts weinigen actief aan het bestuur willen deelnemen. Van de overheid verwachten zij dat ze de middelen voor de bevrediging van hun behoeften in ruime mate verschaft. Daarin schuilt voor de democratie een groot gevaar, dat Tocqueville ’de zachte tirannie’ noemde. Een tirannie zonder terreur en een die verkiezingen toelaat, maar ook de tirannie van een paternalistische en bevoogdende overheid.

De enige verdediging hiertegen was volgens Alexis de Tocqueville een krachtige politieke cultuur met waardering voor participatie en vooral voor de creatieve, zelfsturende kracht van de sociale verbanden – wat wij nu het ’middenveld’ noemen. Die stelling wordt vandaag onder meer geactualiseerd door Robert Putnam. Ook hij concludeert dat het middenveld de democratie structureel én cultureel stut en voedt, omdat de burger via deze zelfgekozen sociale verbanden niet onmachtig staat tegenover de dominante overheid. Deze verbanden zijn bovendien een leerschool voor democratische attitudes en voor verantwoordelijkheid, in een tijd waarin de gedachte van de individuele vrijheid overheerst.

Popper had het over drie paradoxen: die van de vrijheid, van de tolerantie en van de democratie. Grenzeloze vrijheid heft zichzelf op. Tolerantie kan niet tolerant staan tegenover de intoleranten. En als de meerderheid een ondemocratische partij kiest, dan is de democratie voorbij. Popper vergat evenwel een vierde paradox: die van het antidogmatisme. Als het antidogmatisme consequent wordt doorgevoerd, wordt het een dogma. En dat is een bedreiging voor zowel de vrijheid, de tolerantie als de democratie.

Het dogma van het antidogmatisme, dat zich onder meer vertaalt in ethisch relativisme, is een helaas onopgemerkte bedreiging voor de moderne democratie. Een liberté sans cesse renouvelée, om de woorden van Sartre te gebruiken, leidt tot een samenleving waarin elkeen zichzelf als de maat der dingen ziet. Dat is het einde van een samenleving.

Als alle waarden opnieuw bedacht moeten worden zonder overgeleverde ideeën, alle normen opnieuw afgesproken zonder preconcept, dan is het bijna zeker dat de samenleving de waarden waarvoor ze gestreden heeft, zelf weer afschaft. Het egoïsme schept het populisme, de voorbode van de dictatuur. Het populisme geeft mensen steeds gelijk, door alle problemen toe te schrijven aan een vijand. Dat wordt dan ondergeschikt aan de vrijheid en de democratie. Mensen zonder sociale banden zijn vaak angstig en angst is de voedingsbodem voor populisme.

Dat leidt tot een andere, niet door Popper opgemerkte paradox: zij die de vrijheid hoogachten, kunnen ongewild geneigd zijn om van de politieke consensus een totalitair referentiekader te maken voor ons ethisch en moreel oordeel. Omdat er geen transcendente waarden mogen bestaan, is er alleen het vrije spel van politieke concurrentie. De waarheid is die van de meerderheid.

Het is dus van het allergrootste belang te weten waaraan een cultuur waarde hecht. Dat kun je alleen weten door twee vragen te stellen. Waar komen we vandaan? En waar willen we naartoe? Helaas, zei Alain Finkielkraut spottend, „het geheugen lijkt tegenwoordig te berusten op het vergeten van alles, behalve het criminele”.

In Lewis Carrolls ’Alice in Wonderland’ informeert Alice bij de Rode Koningin welke richting ze moet inslaan. Waar wil je heen?, vraagt de koningin. Dat ze het niet weet, antwoordt Alice. Waarop de koningin opmerkt: „Als je niet weet waar je heen gaat, maakt het ook niet uit hoe je daar geraakt.” Ik wil daaraan toevoegen: als je niet weet waar je vandaan komt, kun je niet weten waar je naartoe gaat en ook niet hoe je er geraakt.

Popper schreef: „Noch de natuur noch de geschiedenis kan ons vertellen wat wij moeten doen. [] Wij zijn het die zin en betekenis geven aan de natuur en de geschiedenis. [] Hoewel de geschiedenis geen betekenis heeft, kunnen wij haar een betekenis geven.”

Ik voeg daaraan toe: je maakt geen geschiedenis zonder voorgeschiedenis – niet omdat de geschiedenis wetmatigheden zou bevatten die timmeren aan de rechte weg van de utopie, maar omdat de geschiedenis gevolgen heeft. ’Historia magistra vitae’, zei Cicero. ’History doesn’t repeat itself, but it rhymes’, schreef Mark Twain. Op de geschiedenis volgt versvoetig een nieuwe geschiedenis: de toekomst sluit aan op het verleden, hoezeer het ook waar is, zoals Popper meende, dat „de loop van de geschiedenis in grote mate wordt beïnvloed door de groei van de menselijke kennis” en „de toekomstige groei van de wetenschappelijke kennis door geen enkele methode kan worden voorspeld”.

De geschiedenis herhaalt zich niet, maar precies die onherhaalbaarheid weegt. Wie een beleidsbeslissing heeft doorgevoerd, zit voor altijd aan de gevolgen daarvan vast, en niet alleen hij maar ook zijn opvolgers en de samenleving. De politiek krijgt geen tweede kans en de samenleving moet verder met de politieke en andere vergissingen uit het verleden.

Dat toekomstig belang van het historisch verleden is een blinde vlek in Poppers denken. Een blinde vlek die wellicht verband houdt met wat filosoof Ger Groot noemt het ontbreken van „een serieus besef van de tragische kant van ieder menselijk handelen”. Popper wijst er wel op dat elke daad onverwachte gevolgen kan hebben. Maar dat ook de grootste redelijkheid in een uitzichtloze impasse kan raken, moffelt hij weg achter zijn onwrikbare geloof dat „de mens baas is over zijn lot”. De zelfbeschikking als axioma.

Ondanks alle kritische kwaliteiten wil Poppers kritisch rationalisme de ’duistere kant van de rede’ niet aanvaarden. Ook al had die zich volop gemanifesteerd in het nazisme en het stalinisme, Popper kon niet geloven dat de rede niet altijd de samenleving bevrijdt maar ze ook kan verknechten. (Misschien is dat de reden waarom Popper toch wel een tikkeltje aardiger was voor Marx dan voor Plato – Marx was een integer man, schreef hij.) Poppers mens was een autonoom wezen, los van de geschiedenis, bevrijd van ongetemde neigingen en voorgekauwde waarden.

Maar die mens bestaat niet. Hij is, zoals Michel Foucault schreef, een ’uitvinding’ van recente datum die alweer passé is.

De mens heeft opnieuw moeten leren accepteren dat hij niet zichzelf maakt, maar dat hij gemaakt wordt door vele invloeden: door de cultuur waarin hij zwemt, door de geest van de tijd, door zijn opvoeding en zijn verzet ertegen, door de schouderklopjes die hij kreeg en de rancunes die hij overhield. Door de sociale en de mentale geschiedenis, kortom, van zijn eigen leven. Binnen die grenzen is de mens vrij en speelt zijn rede drieband. Wie Popper goed leest, merkt dat hij dat ook wel wist. Vandaar zijn verzet tegen de maakbaarheid, omdat de sociale gevolgen van onze intentionele daden heel vaak onintentioneel zijn (de ongewilde caramboles van ons biljartspel).

„Onze grootste problemen stammen uit iets dat even indrukwekkend als gevaarlijk is – ons ongeduld bij het verbeteren van het lot van onze medemensen”, zei Popper terecht. Hieruit meen ik te mogen concluderen dat we behoedzaam moeten omspringen met onze drang om de samenleving grondig te veranderen. Ik roep op tot de beoefening van de deugd van geduld, die een toepassing is van ons respect voor de waardigheid van de mens. De deugd van geduld is eveneens een deugd van voorzichtigheid, voorzichtigheid voor de gevolgen van ons handelen. Misschien is de beoefening van geduld, net zoals de zoektocht naar waarheid, een Unended Quest, om de titel van Poppers autobiografie te gebruiken.

De politiek moest zich volgens Popper onthouden van drastische stappen (met onvoorzienbare gevolgen). Hij wist dat een dergelijke politiek meteen op grenzen stuit. Hij huiverde dan ook voor experimenten. Zijn uiteindelijke voorkeur ging uit naar de simpele Realpolitik.

En toch is, denk ik, politiek altijd iets méér dan het pure pragmatisme van het zorgvuldige beheer. Niet de maakbaarheid moet ons oogmerk zijn maar de verbeterbaarheid. Je moet je roots kennen en waarderen (om vergissingen uit het verleden niet te herhalen) en een project hebben (dat die vergissingen probeert te vermijden). Alleen die dubbele aandacht – voor de gedroomde toekomst én voor het geërfde verleden – schept maatschappelijk vertrouwen.

Zoals de vrijheid de voorwaarde is die ons toelaat om onze verantwoordelijkheid te nemen, is onze verantwoordelijkheid de voorwaarde om onze vrijheid te verzekeren. In het besef dat we feilbare mensen zijn. Het is vanwege die feilbaarheid dat we de democratie nodig hebben. „Man’s capacity for justice makes democracy possible; but man’s inclination to injustice makes democracy necessary”, schreef Poppers tijdgenoot Reinhold Niebuhr, van wie Obama graag zegt dat het zijn ’favoriete filosoof’ is.

Een van Niebuhrs mooiste uitspraken ter zake is: „We moeten een zekere graad van bescheidenheid aan de dag leggen wat betreft de deugdzaamheid, de wijsheid en de wilskracht die ons ter beschikking staan en we moeten ons eniger mate schuldbewust zijn van de gemeenschappelijke menselijke feilbaarheden en zwakheden die zowel ten grondslag liggen van de duivelse intenties van onze vijand als van de ijdelheden van onszelf.” Volgens Niebuhrs ’christelijk realisme’ is het machtsevenwicht tussen de maatschappelijke groepen onvoldoende, we moeten bestendig rekening blijven houden met de ’zondige aard’ van de mens. Hij moet zich bestendig corrigeren en herpakken. Trial and error. Op zoek naar het goede. Met de hulp van anderen.

En zo zijn we terug bij de utopie van Edward Bellamy. Die utopie is niet uitgekomen en andere utopieën zijn in een hel geëindigd. „Als we de wereld niet opnieuw in het ongeluk willen storten, moeten we onze dromen over het gelukkig maken van de wereld opgeven”, zei Karl Popper. In de Amerikaanse Declaration of Independence staat dat pursuit of happiness een menselijk recht is, niet happiness zelf. Die kan en mag nooit gewaarborgd worden door de overheid. Dan zitten we in de utopie. Maar Popper voegde eraan toe: „We moeten desondanks toch wereldverbeteraars blijven – maar bescheiden verbeteraars.”

Altijd opnieuw. Want altijd opnieuw valt de mens.

Karl Popper. Beeld
Karl Popper.

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden