'Zedenzaak Oude Pekela was géén massahysterie'
Van onze correspondent BRUSSEL - In Oude Pekela zijn, tegen het einde van de jaren tachtig, wel degelijk kinderen seksueel misbruikt. Het is onzin de affaire, die destijds voor grote opschudding in binnen- en buitenland zorgde, af te doen als 'massahysterie'.
Tot die conclusie komt de Belgische hoogleraar Karel Pyck in een rapport, dat hij binnenkort naar minister Winnie Sorgdrager (justitie) wil sturen.
Vijf jaar lang heef Pyck, hoogleraar kinder-en jeugdpsychiatrie aan de Leuvense universiteit, onderzoek gedaan naar 'Oude Pekela'. Hij vindt dat de bevolking van het Groningse dorp “veel onrecht is aangedaan.” Ook justitie en politie in Groningen zijn ten onrechte scherp bekritiseerd. “Ze hebben goed werk gedaan,” zegt Pyck.
De zaak kwam in mei 1987 aan het rollen toen twee ouderparen bij de rijkspolitie in Oude Pekela een klacht indienden tegen onbekenden, wegens seksueel misbruik van twee kinderen. Een kleine maand later gaf de politie een bericht uit, waarin sprake was van maar liefst 50 zeer jonge slachtoffers en van kinderlokkers die als clowns verkleed waren. 'Oude Pekela' werd wereldnieuws.
Geen bewijs
Nadat er bijna honderd kinderen waren ondervraagd, stelde de hoofdofficier van justitie veel later, in 1988, vast dat “48 kinderen duidelijk spreken over seksuele handelingen die zij moesten ondergaan en/of moesten verrichten bij zichzelf of bij volwassenen.” Er was echter geen bewijsmateriaal, en er verscheen nooit iemand in de beklaagdenbank.
Prof. Pyck, die met betrokken functionarissen sprak en geluidsbanden van gesprekken met de kinderen beluisterde, zegt dat “het verhaal van politie en justitie van het begin tot het einde klopt.” Daarentegen is er “geen enkel bewijs” voor de stelling dat het zedenschandaal een product is geweest van massahysterie, dat het in werkelijkheid nooit zou hebben plaatsgevonden.
“De volledige waarheid over wat er destijds met de kinderen in Oude Pekela is gebeurd, kan met wat we nu weten niet meer worden achterhaald,” stelt Pyck deze week echter vast in het Nederlandse Tijdschrift voor criminologie. Het artikel is een beknopte versie van het onderzoek dat Pyck aan minister Sorgdrager zal aanbieden.
Pyck veegt de vloer aan met de Australische auteur Benjamin Rossen, die 'Oude Pekela' herleidt tot twee jongetjes die 'vieze spelletjes' speelden. De rest zou massahysterie zijn, of zoals het in de titel van Rossen's boek heet, 'zedenangst'.
Pyck beticht Rossen van vooringenomenheid, een zeer selectief gebruik van de beschikbare bronnen en het aanhalen van anonieme zegslieden. Pyck, gevraagd naar het 'waarom' van zijn onderzoek: “Ik vond het verbazingwekkend dat de versie van een onbekende Australische student door de publieke opinie vrij algemeen als de juiste werd aanvaard. Er werd niet of nauwelijks geluisterd naar de Nederlandse kinderpsychiater Gerrit Mik, die na uitgebreid onderzoek tot de conclusies kwam dat er wel degelijk sprake was van seksueel misbruik.”
Verklaring
Pyck heeft daar nu wel een verklaring voor: “De zaak was met zoveel emoties beladen, dat de Nederlandse bevolking een duidelijk antwoord wilde. Het antwoord van politie en justitie was helaas niet duidelijk, omdat er bewijzen noch verdachten waren. Daarentegen was 'massahysterie' wel een helder, acceptabel antwoord. Veel Nederlanders zullen hebben gedacht: Ach, het is een primitief volkje, daar in het noorden. We nemen die lui niet serieus.”
“Door die houding is het taboe op seksueel misbruik van kinderen weer een beetje groter geworden. En dat is niet in het belang van kinderen die nù worden mishandeld.”
De Leuvense hoogleraar beschouwt zijn onderzoek ook als een soort eerbetoon aan wijlen collega Mik, die wèl geloof hechtte aan de afschuwelijke verhalen van de kinderen in Oude Pekela.
In zijn rapport citeert Pyck met instemming deze krant, die de Amsterdamse kinderpyschiater als 'kop van Jut' betitelde. Maar Pyck laakt ook de Nederlandse media, die al te gemakkelijk aan de haal gingen met het begrip massahysterie. Als dat maar vaak genoeg wordt herhaald, gaat het uiteindelijk door voor 'de waarheid.'
Een gevaarlijke ontwikkeling, meent Pyck, temeer omdat het “bij vragen over mogelijk seksueel misbruik bij (jonge) kinderen altijd moeilijk is de volledige waarheid te achterhalen.”
Ook Pyck sluit niet uit bij “werkelijk gebeurde gevallen van kindermishandeling sommige kinderen hun verhalen overdreven hebben en fantasie-elementen hebben ingebouwd.”