Woonwagenbewoners voeren actie tegen het uitsterfbeleid
Hij kan niet wennen in een huis en wordt naar eigen zeggen gek tussen vier betonnen muren. Het idee alleen bezorgt hem al hoofdpijn.
Dirk van Kints (36) woont het liefst in een caravan. Een waarvan de voortent altijd open is en een deurbel om die reden ontbreekt. Waar altijd een kop hete koffie klaarstaat, behalve als hij op pad is. Waar hij lekker zijn muziek kan luisteren, en als de buurvrouw daar last van heeft, ze gewoon roept: ‘Hey Dirk, kan het effe wat zachter?’, in plaats van dat ze de politie belt.
Waar die caravan staat maakt hem niet uit, al is het vijfhonderd kilometer verderop. Als hij maar zijn vrijheid terug heeft. In zeker dertig plaatsen in Nederland bezetten woonwagenbewoners sinds kort met caravans en vouwwagens braakliggende terreinen, veelal op plekken waar in het verleden woonwagenkampen waren. Op oud bedlinnen hebben ze leuzen gekalkt, en die opgehangen aan caravans of in bomen.
Van Kints staat met zijn huis op wielen op een kamp in Den Haag. Geen echt woonwagenkamp, maar ontstaan uit protest. Bij de ingang hangt een bord: ‘Wij vechten voor onze Mensenrechten’. De eisen van de pak ’m beet dertig woonwagenbewoners – het is er een komen en gaan van mannen, vrouwen en kinderen – zijn simpel: er moeten meer permanente standplaatsen voor stacaravans komen. Plekken waar ze in hun ogen recht op hebben.
Sinti, Roma en woonwagenbewoners verzetten zich tegen het zogeheten uitsterfbeleid dat veel gemeenten voeren sinds het afschaffen van de Woonwagenwet in de jaren negentig. Die aanpak is simpel: als ouderen overlijden, wordt de standplaats opgeheven.
In sommige gevallen leggen gemeenten grote betonblokken op vrijgekomen standplaatsen, om te voorkomen dat iemand er zijn caravan of vouwwagen neer kan zetten.
Jongeren komen door dit beleid amper in aanmerking voor een eigen wagen op een kamp en moeten noodgedwongen bij hun ouders in de wagen blijven wonen. Of in hun ogen nog erger: ze krijgen een echt huis toegewezen. Hiertegen protesteren lijkt kansrijk. Een familie in Capelle aan den IJssel voerde actie tegen de leegstand van vijf van de zes staanplaatsen in de Zuid-Hollandse gemeente. Met succes: de wethouder beloofde dat de standplaatsen volgend jaar weer bewoonbaar zijn.
Een andere reden voor het groeiende protest van woonwagenbewoners is het beleidskader dat minister Kajsa Ollongren van binnenlandse zaken op 12 juli naar de Nederlandse gemeenten stuurde. De inhoud van de brief was helder: gemeenten moeten voldoende staanplaatsen creëren voor woonwagenbewoners, het uitsterf- of afbouwbeleid moest direct stoppen. Basis voor de brief waren opeenvolgende uitspraken van het College voor de Rechten van de Mens en de Nationale Ombudsman. Het uitsterfbeleid staat op gespannen voet met het gelijkheidsbeginsel. Aandacht voor de behoeften van woonwagenbewoners is niet vrijblijvend, maar heeft een mensenrechtelijke basis. Er werden in de afgelopen jaren zo’n tien gemeenten op de vingers getikt door het College voor de Rechten van de Mens, omdat ze woonwagenbewoners discrimineerden. Het orgaan oordeelt dat als een gemeente een uitsterfbeleid voert, waardoor woonwagenbewoning op den duur verdwijnt, er onderscheid wordt gemaakt op grond van ras. En dat is verboden.
Onveilige situatie
In Den Haag zijn de gevolgen van het uitsterfbeleid zichtbaar. Zo reist Herman Massing, een 57-jarige schilder, van plek naar plek. Een vaste verblijfplaats heeft hij niet. “Ik heb huizen geprobeerd maar mijn bloed kruipt waar het niet gaan kan. Ik heb vrijheid nodig, het liefst ga ik terug naar mijn roots.” Massing zit op een witte tuinstoel bij een nagloeiend kampvuurtje, aan de rand van het veld. Gras en onkruid reikt – als het nog niet is platgestampt – tot de knieën. Hij denkt met weemoed terug aan een jaar of twintig geleden, toen hij op bijna dezelfde plek zat. Op het braakliggende terrein aan de Leyweg in Den Haag bevond zich tot 2002 een groot woonwagenkamp, met meer dan honderd plekken. “Er was een school, een clubhuis, zelfs een voetbalvereniging.”
In 2002 werd het terrein ontruimd en kregen woonwagenbewoners plekken op kleinere kampen toegewezen. De situatie op de locatie aan de Leyweg was volgens de Dienst Stedelijke Ontwikkeling van de gemeente Den Haag onbeheersbaar. In een rapport schreef de dienst dat er sprake was van een onveilige en niet te tolereren situatie.
“Terug naar een kamp zoals toen moet je inderdaad niet willen”, zegt Joey Dewus. De 32-jarige woonwagenbewoner, te herkennen aan zijn geruite pet, heeft zich opgeworpen als woordvoerder van het actievoerende clubje. Dewus woonde als kind aan de Leyweg en weet dat er op het oude kamp dingen gebeurden die het daglicht niet konden verdragen. Maar misschien nog wel belangrijker: de mensen waren er niet toegankelijk en politie durfde er niet altijd te komen. “Bij de ingang stond de wagen van kampbaas. Als een onbekende het terrein op kwam, ging het van: wat kom je hier doen? En dat niet altijd vriendelijk.”
Volgens Dewus is die tijd voorbij. Een kamp van twintig tot dertig wagens lijkt hem beter, en dan vooral een plek waar iedereen welkom is. “Zoals vandaag, je krijgt een stoel en een bak koffie. En als je trek hebt, kun je mee-eten. Die gastvrijheid, daar staan wij voor.” Het stoort hem dat het oude stekkie van de Haagse woonwagenbewoners er zo verlaten bij ligt. “Kijk om je heen, dit is al zestien jaar een soort moeras. En ondertussen moet ik op mijn leeftijd nog bij m’n pa douchen en staan gezinnen met drie, vier of vijf kinderen op straat.”
Contact met de gemeente verloopt in eerste instantie stroef. Er komt alleen iemand van de pandbrigade langs, om de groep demonstranten te verzoeken het terrein te verlaten, waarop de groep niet reageert. Dat verandert woensdagavond, een dag nadat Trouw het protestkamp bezoekt. Dewus wordt uitgenodigd bij wethouder wonen Boudewijn Revis, die hem belooft te proberen extra staanplaatsen te creëren op bestaande woonwagencentra. Plek aan de Leyweg is er voor de woonwagenbewoners niet, vanwege aanstaande bouw. De groep zoekt nu naar een nieuw terrein waar ze kunnen verblijven.
Dinsdag hangt de vlag er nog heel anders bij. De mannen rondom het kampvuur denken er niet aan om te vertrekken. Ze hebben net een dixi (mobiel toilet) besteld, die niet veel later afgeleverd wordt. Vijf mannen springen op om te helpen. Het is de eerste vorm van sanitair op het kamp, dat dan al zes dagen aan de Leyweg staat opgesteld. De behoefte doen de mannen, vrouwen en kinderen als ze geen caravan hebben bij een permanent kamp even verderop, of bij het tankstation om de hoek. Water komt uit flessen, koken gebeurt op een gasstelletje of barbecue en een klein aggregaat zorgt voor een beetje stroom.
Culturele identiteit
“Koffie?”, vraagt ook Marciano Massing (41) die samen met zijn ‘vrouwtje’ Wendy en eenjarige zoon Shane bij een vouwwagen zit. Ondanks de beperkte faciliteiten voelt hij zich er op zijn gemak. “Het zit in onze aard om zelf onze sores te regelen”, zegt de donkere man met lang haar en veel tatoeages. “Als iemand ziek is of oud wordt, helpen wij elkaar. Niemand gaat naar een bejaardentehuis, het hoort bij onze cultuur om zulke dingen zelf te regelen. We zijn één grote familie.”
Het woord uitsterfbeleid doet Massing zichtbaar pijn. “Het voelt alsof mensen ons weg willen hebben, ons bewust willen uitroeien. Ik kan niet anders dan terugdenken aan ’40-’45, toen onze cultuur het ook zo moeilijk had. En dit gebeurt nu, anno 2018, in Nederland.”
Het zijn uitspraken als die van Massing die de Nationale Ombudsman, Reinier van Zutphen, bewogen om onderzoek te doen naar de woonwagencultuur in Nederland. In zijn rapport, naar buiten gebracht in mei 2017, onderschrijft de Ombudsman dat woonwagenbewoners een eigen culturele identiteit hebben. Een die volgens verschillende Internationale en Europese verdragen bescherming verdient. Van Zutphen was daarom ontzettend blij toen minister Ollongren in juli besloot beleid te maken ten gunste van de woonwagenbewoner. In april van dit jaar stuurde hij nog een brief aan de minister waarin hij schreef niet tevreden te zijn over de manier waarop sommige gemeenten met woonwagenbewoners omgingen.
“De situatie was – en is – precair: mensen werden gedwongen om weg te gaan bij familieleden, terwijl die juist onderdeel zijn van de hechte cultuur. Ook ontbraken soms voorzieningen en kregen mensen geen antwoord op vragen aan de gemeente”, zegt Van Zutphen.
Handhaven
Dat gemeenten nu, drie maanden na het besluit van de minister, niet per direct plaats kunnen maken voor alle woningzoekende Sinti, Roma en woonwagenbewoners, begrijpt de Ombudsman wel. Waar hij geen begrip voor heeft zijn de gemeenten die volgens hem geen aanstalten maken om te luisteren naar vragen van woonwagenbewoners.
Vooroordelen over bijvoorbeeld criminaliteit onder woonwagenbewoners, daar zegt Van Zutphen een ontzettende hekel aan te hebben. “We horen wel vaker dat het in een bepaalde wijk stroef loopt of dat er achterstanden zijn, dat is niet exclusief van toepassing op woonwagenbewoners. Natuurlijk moeten we handhaven als er sprake is van criminaliteit, maar daarin mogen we geen onderscheid maken.” Voor de demonstranten, die in veel gevallen plekken bezetten die niet van hun zijn heeft de Ombudsman één goedbedoeld advies: “Het demonstratierecht is in Nederland vrij breed, maar zorg dat je binnen de grenzen blijft”.
Minister Ollongren reageerde donderdag in de Tweede Kamer op de acties van woonwagenbewoners. De minister heeft begrip voor het ongeduld van woonwagenbewoners maar benadrukt dat het beleidskader geen grond geeft om het recht in eigen hand te nemen. “Daar staat tegenover dat ik denk dat gemeenten nu in staat zijn om een volgende stap te zetten.”
Lees ook: Woonwagenbewoners protesteren tegen het schrappen van standplaatsen
In bijna dertig plaatsen in Nederland voeren woonwagenbewoners actie. Ze eisen meer permanente standplaatsen voor hun huizen op wielen.