Woningbehoefte wél heel serieus nemen
De auteur is staatssecretaris van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer.
Uiteraard is het de verantwoordelijkheid van de overheid belangen tegen elkaar af te wegen. Binnen het ministerie van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer krijgt de samenhang tussen de verschillende beleidsterreinen sinds het aantreden van dit kabinet steeds meer aandacht; de zorg voor de duurzame kwaliteit van de leefomgeving beschouwt het ministerie als zijn hoofdtaak.
Bij de uitwerking van de Vierde nota ruimtelijke ordening extra (Vinex) staat die samenhang voorop. Een zorgvuldig gebruik van beschikbare ruimte, het streven naar een compacte stad en het terugdringen van mobiliteit zijn belangrijke uitgangspunten. In het onlangs verschenen proefschrift van A. Feddes ('Woningmarkt, regulering en inflatie: het na-oorlogse volkshuisvestingsbeleid van tien Noordwesteuropese landen vergeleken') komt naar voren dat in een aantal landen, waaronder Nederland, het ruimtelijk beleid de mogelijkheden van het volkshuisvestingsbeleid aanzienlijk heeft beperkt. Anders gezegd: zonder het ruimtelijke-ordeningsbeleid had ons land er heel anders uitgezien!
Het is een karikatuur om het volkshuisvestingsbeleid als een ruimteverslinder te karakteriseren. Nog geen 6 procent van de totale oppervlakte van ons land wordt gebruikt als woongebied. De normering in de grondkostensubsidiëring heeft vanouds bijgedragen tot een effectief doch zuinig ruimtegebruik. Ook het nieuwbouwbeleid heeft altijd in het teken van 'sober en doelmatig' gestaan. En het beleid gericht op een optimaal gebruik van de woningvoorraad heeft een steeds prominentere plek binnen de volkshuisvesting verworven.
Met het door mij voorgestane beleid van herstructurering en upgrading van de bestaande voorraad wil ik een verdere impuls geven aan de leefbaarheid van de bestaande stad. In de sfeer van de ouderenhuisvesting verwacht ik verder dat gerichte aanpassingen in de woningvoorraad zullen bijdragen tot een effectiever gebruik van die voorraad.
Goudappel en de zijnen lijken echter veel verder te willen gaan dan het vergroten van het herbergend vermogen van de woningvoorraad. Als zij schrijven dat “de woningvraag niet meer als een autonoom gegeven kan worden aanvaard” stellen zij in feite de legitimiteit van de woningvraag ten principale ter discussie. Ik heb daar zowel principiële als praktische bezwaren tegen.
Om te beginnen het principiële: op welke gronden kan de overheid woningzoekenden hun recht op de door hen gewenste huisvesting ontzeggen? De tijden van grote woningnood in ons land liggen gelukkig achter ons, maar nog steeds is er in grote delen, vooral in de Randstad, een aanzienlijk kwantitatief tekort. Daarnaast is er ook nog een kwalitatief tekort. De overgrote meerderheid van de Nederlanders woont redelijk of zeer naar tevredenheid; ook degenen voor wie dat nu nog niet geldt, hebben daar naar mijn mening recht op. Het terugbrengen van het woningtekort tot maximaal 2 procent in het jaar 2000 (en als het kan lager) is daarom een van mijn beleidsprioriteiten.
Wel zullen we steeds de samenhang met andere belangen in het oog moeten houden en hebben we te maken met de maatschappelijke kosten van het wonen.
Dat brengt mij bij de praktische kant van de zaak. Deze planologen en stedebouwkundigen dichten de overheid blijkbaar vergaande beïnvloedingsmogelijkheden toe als het gaat om te komen tot een hogere woningbezetting. Moet de overheid iedere Nederlander een aantal vierkante meters woonruimte gaan toewijzen? Het is m.i. weinig realistisch te veronderstellen dat de overheid brede maatschappelijke trends als gezinsverdunning, emancipatie en zelfontplooiing kan corrigeren of bijsturen. Ik signaleer niet alleen de tendens dat de woningbezetting in ons land de afgelopen jaren is gedaald, maar ook dat we daarmee nog achterlopen bij een aantal andere Europese landen. De suggestie dat de overheid erin zou slagen die tendens te stoppen acht ik erg pretentieus.
De sterke sturing van de centrale overheid in het volkshuisvestingsbeleid heeft de afgelopen jaren steeds meer plaatsgemaakt voor een beleid op lokaal en regionaal niveau. Ik vind dat een verworvenheid, omdat op dat niveau - dicht bij de burger - het beste inzicht bestaat in werkelijke wensen en behoeftes van woonconsumenten. Tevens is het aandeel vrije-sectorwoningen en het aandeel koopwoningen flink toegenomen. Ook dat beschouw ik als winstpunten, omdat het tegemoet komt aan consumentenvoorkeuren.
Tevredenheid met woning en woonomgeving is een groot goed. Als we er niet in slagen in de nieuwbouwwijken daarop in te spelen, doen we een slechte investering die we beter achterwege kunnen laten. Dan bouwen we wijken, die nu - vanwege schaarste - snel vollopen, maar over twintig jaar probleemwijken zijn, waar mensen wegtrekken omdat ze er niet prettig wonen.
Daar komt nog bij dat het milieu gebaat is bij een goede kwaliteit van het woon- en leefmilieu. Onaantrekkelijke woonmilieus leiden tot een hoge mobiliteit en ruimtebeslag elders, omdat mensen in het weekend voor recreatie een vakantiehuisje of de camping opzoeken.
Kortom: 'woningbehoefte' moet heel serieus genomen worden. Dat hoeft niet gepaard te gaan met een ongebreideld ruimtegebruik, zoals de geschiedenis ons geleerd heeft. Ik wil overeind houden, dat iedere Nederlander recht heeft op passende huisvesting. Wanneer we erin slagen de komende jaren aantrekkelijke nieuwe wijken te bouwen, vooral in en aan de stad, slaan we twee vliegen in één klap: we voldoen kwantitatief én kwalitatief aan de behoefte en bereiken tegelijkertijd een optimale oplossing uit het oogpunt van milieu en ruimtebeslag.