'Woningbehoefte' mag niet meer autonome factor zijn

Dit is de - enigszins bekorte - tekst van een adres aan de Tweede Kamer en de minister van VROM, dat behalve door prof. Goudappel ondertekend werd door prof. dr. Barrie Needham (Nijmegen), drs. Jan Post (Capelle a/d IJssel), Peter Nijhoff ('s Graveland), ir. Henriëtte van Eys (Arnhem, ir. Wim Wissing (Barendrecht) en ir. Frans Hondius (Amsterdam).

PROF. IR. H. M. GOUDAPPEL E.A.

In twintig jaar een uitbreiding van 6 naar 7 miljoen woningen betekent 15 procent aan nieuwe voorraad. Hieraan moeten dan de grote arealen kantoren en bedrijfspanden worden toegevoegd, die zeker nog eens 25 procent extra ruimtebeslag vragen. Dit alles zou betekenen dat het bebouwde oppervlak van Nederland binnen één generatie uitgebreid zou (moeten) worden van 14 procent thans naar 20 procent in 2015; internationaal gezien een extreem hoge verstedelijkingsgraad.

Het is de vraag of wij het recht hebben om zo te handelen ten opzichte van komende generaties.

Sleutel voor het huidige beleid zijn de verwachtingen ten aanzien van de omvang van de woningvraag en de wijze waarop deze beschouwd wordt als een autonoom gegeven, waaraan tegemoet moet worden gekomen. Echter, in hoeverre zijn de prognoses nog realistisch en hoe stellen we ons op tegenover 'behoeften'?

De veronderstelde bouwopgave van een miljoen woningen berust op het accepteren van een almaar toenemende ruimteconsumptie en van een daarmee gepaard gaande daling van de gemiddelde woningbezetting. Dit laatste wordt mede veroorzaakt door ambtelijke regels en politieke beslissingen: kunstmatig laag gehouden prijzen van woonruimte, toekennen van 'woonrechten' aan ieder boven de 18 jaar, fiscale en bijstandsregelingen. Het gevolg is mede dat het bestaande statistisch materiaal zwaar vervuild is. Zoals door in feite leegstaande panden, die alleen maar een 'adres' moeten verschaffen om een samenwoning te maskeren.

De woningvraag kan echter niet meer als autonoom gegeven worden aanvaard. Bij andere beleidsvragen, zoals mestbeleid, WAO, visquotering, onderwijs, gezondheidszorg en filevorming worden steeds meer afwegingen tussen factoren en belangen gemaakt. Het bevreemdt en verontrust dat dit bij het planologisch beleid nog nauwelijks gebeurt. Wordt de overheid geacht er kritiekloos voor te zorgen dat haar burgers te allen tijde de woningen kunnen krijgen die zij zich op dat moment wensen, of is het juist de taak van de overheid die wens af te wegen tegen andere voor de samenleving essentiële bestaansfactoren?

Bestaande voorraad

Een substantiële vermindering van het aantal te bouwen woningen kan worden bereikt door in de bestaande en nieuwe voorraad meer mensen per hectare te huisvesten, zoals dit ook altijd het geval is geweest. De investeringen voor nieuwe locaties kunnen beter besteed worden aan het scheppen van een verantwoord woon- en leefklimaat in de bestaande steden.

Ook moet er meer gebruik gemaakt worden van de opvangmogelijkheden voor nieuwe huishoudens binnen de bestaande voorraad. Door herziening van een aantal wetten en regels kan het verschijnsel van de onderbezetting aanmerkelijk gereduceerd worden.

Bij nieuwbouw kan de bewoningscapaciteit en -flexibiliteit van woningen worden geïntensiveerd door de woningplattegronden zodanig te ontwerpen dat ze behalve voor een traditioneel gezin, ook geschikt zijn voor de vele andere samenwoningsvormen, waarin de wens tot behoud van individuele zelfstandigheid een rol speelt. Als het flexibel gebruik van woningen toeneemt zal ook de gemiddelde woningbezetting weer kunnen stijgen. Gaat deze weer naar 2,5 à 3, dan betekent dit al gauw 10 tot 20 procent minder woning'vraag'.

De gevolgen van het huidige beleid zullen op den duur desastreus zijn voor de stedelijke kwaliteit. Het expansief bouwen bij nagenoeg gelijkblijvende activiteiten (wonen en werken) veroorzaakt een steeds grotere verdunning en ontstedelijking. Het overmatig uitwijken naar nieuwe locaties versnelt het verval van bestaande stedelijke ruimte. Dit terwijl we elkaar beloofd hadden volgende generaties niet opnieuw te zullen opzadelen met een 'operatie stadsvernieuwing' tengevolge van verwaarlozing van het stedelijk erfgoed.

Verdunning verkleint het draagvlak voor stedelijke voorzieningen, hetgeen weer een steeds grotere mobiliteit oproept. Door de verspreiding van functies wordt het steeds moeilijker om die mobiliteit op te vangen met openbaar vervoer; steeds meer mensen worden genoodzaakt zich per auto over lange afstanden te verplaatsen. Is het beleid in andere overheidssectoren juist niet erop gericht dit tegen te gaan?

Ook de beheers- en onderhoudskosten, voor zowel gebouwde voorraad als voor infrastructuur, vormen op termijn een factor van belang. In plaats van te investeren in beter beheer, duurzaamheid en gebruik van bestaande bouwwerken wordt de gemakkelijke weg van de nieuwbouw op 'nieuwe' locaties gevolgd. Vele gemeenten hebben nu al grote problemen met achterstallig onderhoud in bestaande wijken, van openbare ruimte, riolering en wegen. Met een bouwexplosie op steeds meer locaties zal op termijn de last van beheer en onderhoud onevenredig zwaar worden.

Groene hart

De gemakkelijke weg bedreigt de open groene ruimte rond vele steden in ons land. Het meest actueel is echter de toenemende druk op het Groene hart, het centrale gebied van de Randstad. Overigens een verstedelijkingsvorm die uniek (en voorbeeldig) wordt geacht in de wereld. Het zou een niet terug te draaien nationaal verlies zijn als dit Groene hart-concept zou worden opgeofferd aan de ten dele ongemotiveerd gespreide verstedelijking.

Dit signaal is thans van temeer belang omdat vanuit de agrarische sector, vanouds een natuurlijke 'vijand' van het in bezit nemen van open gebied, op dit ogenblik wat minder tegendruk komt. Het opgeven van cultuurgronden wordt hier en daar zelfs gestimuleerd. Mede daarom ligt het nu eerder in de rede om het Groene hart voor te dragen voor opname in de lijst van Europees cultureel erfgoed.

Nederlanders zijn nogal eens geneigd om compensaties te zoeken in weer een nieuwe polder of een stuk kustuitbreiding, maar deze 'ruimten' zijn onvergelijkbaar. De bestaande open ruimte heeft met name in het centrale gebied van Holland een geheel eigen waarde; naast de natuurlijke reinigende werking is ook het cultuurhistorisch belang zeer groot. In vele landen wordt door bevolking en overheid hard gevochten om dergelijke open ruimten van bebouwing vrij te houden. Als opmerkelijk voorbeeld kan het Peak District in Engeland dienen: een 'National Park', ingeklemd tussen de agglomeraties van Manchester en Sheffield en van vergelijkbare omvang als het Groene hart, dat strenge bescherming geniet.

Handhaving van een open Groene hart, in wisselwerking met een 'Groene schil', welke het randstedelijk gebied omgeeft, kan mede een krachtig wapen zijn in de dreigende verdunning en ontvolking van het gebied. De stedelijke gebieden van de Randstad vereisen een vernieuwd inventief en creatief beleid om de kwaliteit van wonen en werken te verbeteren en een dreigende 'vlucht' naar de randgebieden te keren. De Randstad moet een werkelijke kans krijgen om als hoogstedelijk gebied van Nederland te kunnen blijven functioneren.

Wij, planologen en stedebouwkundigen, zijn van oordeel is het de taak van de centrale overheid is om ook in de ruimtelijke ordening een op duurzaamheid gericht beleid te voeren en de 'zorgen voor morgen' voor de samenleving als geheel te behartigen. Dat kan niet aan de individuele burger of aan lagere overheden worden overgelaten.

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden