'Winnie de eerste' zet laag in
Minister Winnie Sorgdrager van justitie verdedigt deze week haar eerste begroting tegenover de Tweede Kamer. Vandaag een profiel van de bewindsvrouw en haar beleid.
Die ongecompliceerde houding heeft de 46-jarige praktijk-juriste geen windeieren gelegd. In haar carrière is Sorgdrager telkens de eerste vrouw op een belangrijke post en vaak ook nog de jongste. Zo werd zij de eerste vrouwelijke officier van justitie (1979), de eerste advocaat-generaal (1986) en de eerste en tevens jongste procureur-generaal (1991). Deze week verdedigt ze als eerste vrouwelijke minister van justitie haar begroting.
Een beetje dizzy zal ze wel achter de regeringstafel zitten. Begin juli reageerde ze als woordvoerster van het college van procureurs-generaal op het rapport-Donner, dat een vernietigend oordeel velde over het Openbaar ministerie (OM). Toen zei ze: “Ik wil de politiek niet voor de voeten lopen. Over de topstrucuur van het OM beslist in eerste instantie de nieuwe minister.”
Een paar weken later werd ze, een dag voor haar vertrek naar Zuid-Frankrijk, gebeld door haar secretaresse. Of ze D66-vice-fractieleider Wolffensperger even wilde bellen. Ze dacht: die wil wat over 'Donner' weten, maar gaandeweg het gesprek werd haar duidelijk dat ze voorzichtig werd gepolst. Een paar dagen later, toen ze terugkwam van het boodschappen doen hing er een briefje op de deur van het vakantiehuisje. Of mevrouw Sorgdrager Wolffensperger wilde bellen in Den Haag. Toen moest ze even op een klapstoel gaan zitten en nodig een glas rode wijn.
Net beëdigd als minister vertrouwde Sorgdrager het huismagazine de Justitiekrant toe, dat ze het allemaal nog beschouwde als een overval. “Toen ik als procureur-generaal mijn commentaar gaf op het rapport-Donner, voegde ik daar direct aan toe dat ik de politiek niet voor de voeten wilde lopen. Nu ben ik dan plotseling zelf 'de politiek'. Dat heeft wel iets aardigs”.
Een treffende bijnaam voor de nieuwe minister zou ook kunnen zijn: Winnie in Wonderland. Met grote ogen kijkt ze verwondert de wereld in. Het lijkt of haar alles overkomt. Tegen Trouw zei ze bij haar aantreden als procureur-generaal in '91 dat ze helemaal geen carrière in haar hoofd had. “Ik wilde niet de advocatuur in, eigenlijk wel in de politiek, waar ik nu gek genoeg heel dichtbij zit (PG's vallen direct onder de minister - red.). Burgemeester van een kleine gemeente worden leek me ook wel wat, of de parlementaire journalistiek”.
Het werd een bliksemcarrière binnen het Openbaar ministerie. Ze deed ruchtmakende zaken zoals een van de eerste grote sekszaken, de Maurikse-incestzaak, waarbij een meisje jarenlang door haar broers en anderen werd misbruikt. Ook deed ze de zaak tegen tegen de psychiater Finkensieper, die met pupillen seks bedreef en zelfs een kind verwekt zou hebben bij een van hen.
Uit de ervaring met dit soort processen heeft ze een grondig wantrouwen overgehouden aan zogenaamde deskundigen. In de Maurikse zaak spraken de gedragswetenschappers elkaar zo tegen dat ze meer onduidelijkheid dan helderheid verschaften. Tijdens het proces tegen de Zettense psychiater liepen de deskundigen ook af en aan, wat Sorgdrager de uitspraak ontlokte: “Laten we niet de fout maken psychiaters als leugendetector te gebruiken.”
Ze manifesteerde zich ook opvallend in een geheel andere sector van het bedrijfsleven, de visserij. De politiek worstelde met het ontduiken van de visquota. De vissers lachten de Algemene Inspectiedienst (AID) uit. Zelfs als ze gepakt werden met zwart aan wal gezette vis, deerde het de vissers niet. De boetes waren immers een fractie van het gewin dat te krijgen was. Een bekende kreet aan boord was vier jaar geleden: en nu nog een trekje voor de rechter, dan gaan we naar huis. Sorgdrager putte zich uit de overtreders zo hard mogelijk aan te pakken en vond dat ze zo fanatiek bezig was dat ze zichzelf gekscherend betitelde als 'Het Viswijf van Nederland'.
Humor en relativering kunnen haar niet ontzegd worden. In haar eerste column voor de Justitiekrant schreef ze: “Ik begon 's ochtends met het zogenoemde constituerend beraad. Overleg van de aanstaande ministers over de vraag of er nog onoverkomenlijke problemen zijn. Problemen genoeg natuurlijk, maar niemand heeft daarin aanleiding gezien zich alsnog terug te trekken. Ach wat wil je ook, iedereen zat daar met z'n goeie goed aan en 's middags moest de bordesscène worden opgevoerd.”
Hoewel ook niet verstoken van humor, Sordragers voorganger de CDA'er Ernst Hirsch Ballin liet daar vooral in het openbaar weinig van merken. De enige overeenkomst tussen de twee was eigenlijk hun entree op het departement (Welkom Ernst/Winnie), maar daarmee houdt de vergelijking op. Hirsch Ballin, nu Kamerlid, bleef tot op het plostelinge eind van zijn ministerschap (IRT-affaire) een onhandig politicus die zijn betogen met een flinke scheut moraliteit lardeerde.
Dat valt van deze bewindsvrouw van D66 niet te verwachten. Misschien komen haar nuchterheid en relativisme voort uit haar ervaringen bij het OM. Na haar aantreden merkte ze op, dat ze als officier van justitie wel een paar illusies was kwijtgeraakt. Voor het eerst sinds 1939 wordt het ministerie weer geleid door iemand die echt te maken heeft gehad met boeven en hun slachtoffers.
Daarom waarschuwde Sorgdrager al voor al te overspannen verwachtingen. Bij Hirsch Ballin draaide de wetgevingsmachine op volle toeren, de komende tijd zal die een tandje lager gezet worden. Eerst alles wat uitgezet is aan wetgeving en personele reorganisaties (rechterlijke macht, OM, gevangeniswezen, reclassering, politie) goed begeleiden en sturen. Sorgdrager zegt maar al te goed te weten wat de 'ideeënmachine' in het justitiële veld allemaal teweeg kan brengen.
Geen spectaculaire wetsvoorstellen zullen er in de begintijd van haar hand naar de Tweede kamer gaan, heeft ze beloofd. Overigens, uitgesproken met die mysterieuze glimlach, die zelden wijkt. Want in de praktische sfeer broedt Sorgdrager wel op een mogelijkheid de drugscriminaliteit op een slimme manier te verlammen. En zo heeft de minister wel meer in de week gelegd op haar departement.
Maar haar inzet in het politieke spel blijft vooralsnog laag. Ze gaat niet, zoals haar voorganger, zwaaien met de weer oplopende misdaadcijfers. Deze zomer schreef ze, nog niet vermoedend dat ze tot het ministerschap zou worden geroepen, een essay voor de Nederlandse Juristen Vereniging. Aangenomen mag worden dat ze nog niet van mening is veranderd: “We moeten de georganiseerde criminaliteit niet overdrijven. De situatie is ernstig, de samenleving in West-Europa zou wel eens aan geld, hebzucht en normverval ten gronde kunnen gaan, maar met het strafprocesrecht, hoe dat er ook uit zou zien, is dat niet tegen te houden. Elk strafvorderlijk systeem dat aan de kwalificatie 'behoorlijk proces' voldoet, zal niet zijn opgewassen tegen het raffinement van sommige organisaties en adviseurs.”
Anders gezegd: verwacht niet te veel van Justitie. Rechtshandhaving, straffen en wat dies meer zij, kunnen een tendens niet veranderen, daar is meer voor nodig. Maar de wittebroodsweken van een minister van justitie duren meestal kort. Voor Sorgdrager wordt de roep om meer politie, hogere straffen, meer cellen, een hogere pakkans luider. En al snel zal de Tweede Kamer geen genoegen meer nemen met uitpraken als 'ik ben al blij als het misdaadcijfer zich stabliseert'.
Maar gezien de loopbaan van Winnie Sorgdrager tot nu toe, zal ze - waarschijnlijk ook weer niet gepland - als eerste sinds de Bataafse Republiek, de criminaliteitscurve naar beneden buigen.