Wilfred van Oijen De dood is niet erg, het afscheid wel

Wilfred van Oijen, de Amsterdamse huisarts die internationaal bekend werd om zijn openheid over euthanasie, beëindigde afgelopen week zijn praktijk. Dat hij in 2004 door de Hoge Raad werd veroordeeld voor moord, zit hem nog steeds hoog. „Ik ben een rijk mens, maar wel beschadigd.” Het feit dat hij morgen tot ’Amsterdammer van het Jaar’ kan worden verkozen, doet daar niets aan af.

Sytske van Aalsum

Als kind was hij al gefascineerd door het omgaan met de dood. Of, beter gezegd, hoe men in de jaren zestig van de vorige eeuw níet om kon gaan met de dood. Zo observeerde hij hoe zijn vader, huisarts, omging met doodzieke patiënten. „Mijn vader was bang voor de dood. Als mensen ernstig ziek waren, dan zei hij: ’We gaan dit en dit nog doen, het komt wel goed’. Maar als hij buiten de kamer was, zei hij tegen de partner: ’Dit gaat niet goed komen’. Dat vond ik als jongetje al niet fair. En toen mijn opa overleed, hij was dement, was ik het laatste stukje bij hem, mijn vader niet. Of we erover konden praten? Nee, ik werd pas een gesprekspartner toen ik zelf arts was.”

Wilfred van Oijen (61) stopte per 1 januari officieel als huisarts in de Amsterdamse Rivierenbuurt. Bij het grote publiek werd Van Oijen vooral bekend van de ontroerende, maar voor menigeen schokkende documentaire ’Dood op verzoek’ uit 1994. Daarin filmt regisseur Maarten van Nederhorst hoe de 62-jarige Cees van Wendel de Joode op een waardige manier sterft. Van Wendel leed aan de ongeneeslijke spierziekte ALS en was bang om letterlijk te stikken. Een reële angst, gezien het ziekteverloop. Om dat moment voor te zijn, vroeg hij zijn huisarts om hulp.

Die hulp bood Van Oijen. In de film is te zien hoe Van Wendel en zijn vrouw nog een glas port drinken, voordat hun huisarts de dodelijke dosis geeft. Het tafereel ademt berusting en vrede uit. De zelfgekozen dood, die een vriend is geworden. Maar als kijker voel je je er ook een beetje ongemakkelijk bij. Je bent getuige van iemands laatste momenten.

Juist de openheid die Van Oijen betrachtte, veroorzaakte veel opschudding. Niet alleen in Nederland, maar vooral ook in het buitenland. ’Dood op verzoek’ werd in dertig landen uitgezonden en leidde in Frankrijk en Italië tot heftige reacties. Dat laatste land verklaarde Van Ooijen tot persona non grata. Het werd hem afgeraden om de documentaire daar toe te lichten, zoals hij wel deed bij de Britse omroep BBC. „En gek genoeg was er in de Verenigde Staten nauwelijks commotie”, constateert Van Oijen. De uitzending had nóg een gevolg: er ontstond een stormloop op zijn praktijk. „Ik kreeg alleen maar mensen die dood wilden en mijn hulp vroegen. We moesten de praktijk een jaar sluiten voor nieuwe patiënten.”

Het meewerken aan de documentaire heeft hem, zegt Van Oijen, geleerd ’dat mensen zich een gefundeerd oordeel over hun eigen situatie kunnen vormen’. „En als een patiënt eenmaal de beslissing heeft genomen, dan hunkert hij naar je komst Je moet dus wel op tijd komen, dat is heel belangrijk. Een patiënte lag in bed met boven haar een afbeelding van de engelen van Michelangelo. Ze had de champagne klaar liggen voor haar dierbaren. De vreugde en opluchting waren groot. Ze was blij dat ze eruit mocht.”

Werd de kiem voor zijn fascinatie met de dood al in zijn jeugd gelegd, tijdens zijn opleiding tot huisarts werd Van Oijen voor het eerst geconfronteerd met meningen over euthanasie. „Wij hadden een opleider die heel progressief was in zijn opvattingen over euthanasie. ’Goed doodgaan is belangrijk’, zei hij. Die man was zijn tijd ver vooruit. Euthanasia betekent ook letterlijk: goede, zachte dood. Dat is in feite het allerbelangrijkste.”

Niet lang nadat hij in 1979 zijn vader was opgevolgd als huisarts maakte Van Oijen voor het eerst mee dat een doodzieke patiënt hem om hulp vroeg. „Een heel aardige man, weduwnaar. Alvleesklierkanker, hij had nog 5 à 6 maanden te leven. Ik heb hem uitgelegd dat hij niet meer te redden viel, maar dat ik wel pijnbestrijding kon toepassen. En als hij niet meer wilde leven, dan kon hij bij mij terecht. Zijn religieuze zuster verzorgde hem. Op een avond zei hij tegen me: ’Dat mens zit me eten door de strot te duwen, maar dat wil ik niet. Ik wil dat er een einde aan komt. Wilt u me alsjeblieft laten inslapen’?.”

„Met medicatie heb ik hem in een roes gebracht. ’s Avonds trof ik twee neven bij hem aan. De één was medisch ethicus, de ander oncoloog. Ze zeiden: ’We zien wat u doet, we houden u niet tegen, maar het mag niet’. Ik durfde op dat moment niet een finale injectie te geven, en hoopte dat de patiënt vanzelf zou inslapen. De volgende ochtend kwam ik bij mijn patiënt. Hij zat te wiegen en riep: ’Is dat nou doodgaan? Lekker toch’! Ik heb hem wakker laten worden, en hij was ontzettend boos. Op zijn zuster, op zijn neven. En hij wilde dood. Ik heb hem toen een door ons zelf opgestelde euthanasieverklaring laten tekenen. Dat was de eerste keer. Na twee dagen is hij overleden. Ik heb niks meer gehoord van de familie. Je deed het in je eentje. In katholieke landen als Frankrijk en Italië gebeurt het nog steeds zo.”

Maar ook in Nederland wordt de speelruimte steeds enger, stelt Van Oijen vast. Hij zag met lede ogen hoe het beleid bij de Scea-groep (Steun en consultatie bij euthanasie in Amsterdam, die de wettelijk verplichte tweede, onafhankelijke arts levert bij een euthanasieverzoek) steeds strenger wordt. „Ze worden daar heel rigide in wat wel en niet mag. Recent had ik nog een motorrijder, met uitgezaaide longkanker. Hij wist dat hij dood ging en zei: ’Als ik in coma lig, dan moet je me helpen’. Ik voorzag dat zich bij deze man snel een noodsituatie zou voordoen. Maar de Scea-arts die langskwam zei: ’Op dit moment wil hij leven. Dus ik ga niet tekenen, en coma is geen lijden’. Ze vond euthanasie niet van toepassing. Dat was op maandag. Op vrijdag kreeg hij het erg benauwd en belandde hij in het ziekenhuis. In overleg met de patiënt werd in het ziekenhuis de dosis morfine verhoogd, samen met slaapmedicatie. Onder de naam van palliatieve sedatie.”

„Trouwens, dat coma geen lijden zou zijn, dat weet ik nog zo net niet. Ik had een oude, heel lieve dame. Door een beroerte lag ze in een diepe coma. Ik heb haar op laten nemen in een kliniek, en toen ze daar nog steeds in een coma lag, dacht ik: ik heb het niet goed gedaan, nu gaat ze dat hele traject in. Maar ze is wel volledig hersteld en maakte een jaar daarna nog een reis. Ik heb eerlijk gesproken met haar over wat ik voelde toen ik haar zo lag liggen. Ze zei: ’Als het me ooit weer gebeurt, laat me dan inslapen, want ik zat in een tunnel en ik zag aan het eind licht, maar ik zat klem’. Ze vond het verschrikkelijk.”

De inzet waarmee Van Oijen zijn patiënten in hun laatste levensfase bijstond, is hem in 1997 lelijk opgebroken (zie kader). „Toen ik veroordeeld werd wegens moord, stortte mijn wereld in elkaar. Het was rampzalig, voor iedereen. Ook voor mijn gezin. Ik heb hier drie maanden in de stoel gezeten. Ik was niet vooruit te branden. Ik was ervan overtuigd dat ik het beste heb gegeven dat mogelijk was. Ik dacht dat ik heel open was geweest. Maar de politiek wilde coûte que coûte een veroordeling. Je bent te lastig, en blijft een lastig onderwerp. Ik ben ervan overtuigd dat er in deze zaak aansturing was, en dat vind ik kwalijk. Het was gewoon een politiek proces, dat wordt nooit toegegeven, maar het is van bovenaf geregeld door het college van procureurs-generaal. Er is mij absoluut een loer gedraaid.”

Een tweede klap was het plotseling overlijden van zijn moeder, tussen de eerste en tweede rechtszitting in. Door een medische misser. „Ze woonde op de Veluwe, altijd hard gewerkt in de zorg. Ze kreeg hartproblemen en werd gecatheteriseerd via de lies. Toen ik haar op kwam zoeken, meteen na de catheterisatie, was haar benauwdheid helemaal weg. Wel liep er wat bloed uit de lies . ’Niks aan de hand’, zei mijn moeder. De chirurg zou later langskomen. Dat is wel gebeurd, maar de chirurg heeft de zaak ernstig onderschat, en mijn moeder bloedde dood. Daar kun je een zaak van maken, maar daar wint niemand wat mee. Ik heb wel een goed gesprek gehad met het dienst doende hoofd van de afdeling. Die moest toen zijn chirurg, een jong knaapje in opleiding, nog vertellen dat hij een fout had gemaakt. Ik zei: ’Doe dat dan eerst maar’.”

Heeft de ’moordzaak’ hem verbitterd gemaakt?

„Nee, ik kan er inmiddels mee leven, maar ik ben er wel heel verdrietig van geweest. Ik kan het nu handelen, met medicijnen, met antidepressiva. Ik ben een rijk mens, maar wel beschadigd. En ik heb een strafblad. Veroordeeld wegens moord. Ik kom niet eens de Verenigde Staten in.” Wat hem mede door de zwaarste periode sleepte was de komst van zijn hond Malou. Die vergezelde hem sindsdien elke dag naar de praktijk, en mocht na het inloopspreekuur in de wachtkamer liggen. Ze sloot vriendschap met veel patiënten. Van Oijen: „Ze voelt het als mensen verdriet of pijn hebben, dan gaat ze bij hen liggen. Malou is, naast alle liefde van mijn vrouw en andere dierbaren, het beste wat me in die periode is overkomen.”

Recent overkwam hem nog iets positiefs. Hij werd, samen met negen andere Amsterdammers, door de Amsterdamse krant Het Parool, genomineerd tot ’Amsterdammer van het Jaar’. Morgen wordt bekend of hij het geworden is. Het streelt hem, die nominatie, al heeft hij geen idee wie zijn naam heeft doorgegeven aan de krant. Zou het idee misschien uit zijn patiëntengroep zijn gekomen? Want in de ruim dertig jaar dat hij zijn praktijk runde, had hij een trouwe schaar van patiënten, die hem op handen droegen en ook tijdens het proces door dik en dun steunden. En nogal wat patiënten bleven bij hem, ook al verhuisden ze naar een heel andere kant van de stad.

Zijn patiëntenkring bestond vooral uit autochtone Amsterdammers, die nu allemaal op leeftijd komen en dus ook op termijn komen te overlijden. Zullen die hem niet verschrikkelijk missen? Van Oijen deed de praktijk over aan de partner met wie hij al tien jaar samenwerkt, en aan zijn dochter. „We hebben afgesproken dat ik hen de komende tijd nog af en toe zal bijstaan in stervensbegeleiding.” Verder wil hij zijn opvolgsters niet voor de voeten lopen. De vrije tijd wordt vooral besteed aan lange wandelingen met Malou, ’wat klooien aan de boot én natuurlijk oppassen op de kleinkinderen’.Trots is hij er overigens wel op dat zijn dochter Randi hem opvolgt. „Dat vind ik ontzettend leuk. Zij is ook een beetje naïef, net als ik. Ik geloof in de onschuld van mensen. In die zin ben ik naïef.”

En het zorgcentrum De Open Hof, waar het in 1997 allemaal fout ging, zal hij ook nog wel eens bezoeken, want hij heeft daar nog steeds patiënten liggen. Niet dat hij er graag komt. Laatst nog werd een patiënte van hem daar opgenomen. Ze was eind vijftig, had longkanker en een hersentumor en werd ’liefdevol’ verzorgd. „Ze was heel bang voor de dood, maar ze kon niet zelf zeggen: ’Ik wil dood’. Dus van euthanasie was geen sprake. Maar ze zei wel heel duidelijk: ’Laat me slapen’. Wat moet je dan? Ik wilde haar in een slaaproes brengen. Daarvoor heb je de palliatieve helpdesk nodig. Dan komt er ’s avonds, een kwartier voor de afgesproken tijd, een gespecialiseerde broeder. Die gaat met mevrouw praten en zegt: ’Dus u wilt dood’? Ik kwam kort daarna, heb hem apart genomen en gezegd dat dit niet de bedoeling was. Ik wilde haar heel rustig laten slapen. Maar in het kader van de palliatieve sedatie werd de dosering om de 4 uur verdubbeld. Binnen 24 uur was ze dood. Dat noemen ze palliatie. Ja, juridisch klopt het.”

„Het is jammer”, overpeinst Wilfred van Oijen, „dat mensen nog steeds bang zijn voor de dood.” Dat geldt soms ook voor artsen. Hij werd een keer door een collega gevraagd om de euthanasie te doen op een van diens mannelijke patiënten, omdat de collega er zelf grote moeite mee had. „Op het moment van overlijden zoekt zijn vrouw de arm van haar arts. Maar die wijst haar af. Begrijp jij dat nou?”, vraagt hij de verslaggeefster. Van Oijen heeft toen zelf maar de weduwe getroost.

Maar heeft Van Oijen dan zelf nooit moeite gehad met het toedienen van een dodelijke dosis? Hoe voelt het eigenlijk om iemand te helpen met sterven?

„Natuurlijk is het ingrijpend in je eigen psyche. Ik denk dat ik iedere nacht volgend op een euthanasie geen oog heb dichtgedaan. Maar aan de andere kant is de sereniteit, de plechtigheid haast die je bijna altijd ziet ontstaan als er volkomen acceptatie is met de dood, ook wel weer erg mooi. Wat ik daaruit geleerd heb, is dat doodgaan niet erg is. Afscheid nemen: dat is erg.”

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden