(Wijs)begeerte en de markt
Sinds de bankencrisis liggen economen onder vuur. Hadden ze de crisis kunnen voorspellen? Zijn er echt geen alternatieven voor het marktdenken? Filosofen vallen de kritische burger bij. 'Economen denken niet na over macht.'
Economie is belangrijk, het raakt je portemonnee, je baan, je leven. Maar wie begrijpt er eigenlijk nog iets van - afgezien van economen en politici? Hoe weet je of de Europese bank de rente moet verlagen of niet? Of marktwerking een ramp is of een zegen? Of de regering in tijden van crisis moet investeren of bezuinigen? Daarvoor moet je het abc van de economie kennen, en dat kent lang niet iedereen.
Gewone-mensentaal
"Vroeger was ik tegen de markt", bekent filosoof Bas Haring "want ja, de VVD koos voor markt, links vond dat daar allemaal haken en ogen aan zaten. En omdat ik mij links voelde, zou ik dat dan ook wel vinden. Maar waarom begreep ik eigenlijk niet." Met zijn nieuwe boek 'Waarom cola duurder is dan melk' voorziet hij in een behoefte: hij legt in gewone-mensentaal uit wat economie eigenlijk ís. Hoe de vrije markt werkt, waar het geld vandaan komt, en inderdaad: waarom cola duurder is dan melk.
Haring is lang niet de enige filosoof die zich dit jaar 'met de economie bemoeit'. Na de bankencrisis ontstond daarvoor zogezegd een markt: moesten ethici niet eens uitleggen waarom bankiers ons zo lang voor de gek hadden gehouden? En mocht je de markt wel haar gang laten gaan, of was de 'ideologie achter de vrije markt' om met filosoof Hans Achterhuis te spreken 'net zo utopisch als het communisme'?
Lastige vragen, waarover filosofen pas kunnen oordelen als ze weten waar ze het over hebben, vond Haring. En zelf zat hij nog boordevol vragen. Is het verkeerd om schulden te maken? Kunnen economen een recessie voorspellen? En wat is er mis met rijkaards? Om die vragen te beantwoorden volgde hij colleges en las hij zich een slag in de rondte. Het resultaat is een boek en een landelijk project.
Bas Haring: Waarom cola duurder is dan melk. Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam; 240 blz. 17,50 euro
Vage intuïties
Al doende gingen heel wat vage intuïties op de helling. Zo klonk winst maken Bas Haring altijd in de oren als iets verkeerds, omdat het lijkt alsof tegenover een winnaar altijd een verliezer staat. Niks van waar, ontdekte hij, in de economie kan winst maken ook gewoon betekenen dat je je werk goed doet en dat iedereen daarvan meeprofiteert.
Ook de veelgehoorde klacht dat economen alleen maar kunnen rekenen en dús geen oog hebben voor het algemeen belang, klopt volgens Haring niet. "Ik heb in Londen duurzaamheids- en milieu-economie gestudeerd, en dan merk je bij studenten veel boosheid over grote bedrijven die het in de wereld verpest hebben. Een voorbeeld is de uitstoot van zwaveldioxide, vervuilend spul. De hoogleraar in kwestie, die zelf uitgesproken links was, liet zien dat je uitstoot beter niet kunt verbieden. Het blijkt veel slimmer een markt op te zetten waarin je het recht op uitstoot kunt kopen en verkopen. Dat kun je gewoon uitrekenen. Dat is beter voor iedereen - ook voor het milieu. Ik weet wel dat sommige filosofen - zoals Michael Sandel - bezwaar hebben tegen die redenering, want volgens hen negeren bedrijven zo de boodschap dat die uitstoot principieel verkeerd is: ze kopen hun schuld af. Kennelijk vinden deze denkers de intentie belangrijker dan het uiteindelijk effect. Dat vind ik niet: ik verbind me als filosoof liever met de stroming van de utilisme: wat telt is het resultaat."
Volkswagen
Maar is een kosten-batenanalyse altijd het beste antwoord op urgente problemen, waaronder milieuvervuiling? Niet volgens Pieter Pekelharing, docent politieke en sociale filosofie aan de Universiteit van Amsterdam. In zijn boek 'De macht van de megaonderneming', geschreven met politicoloog Joost Smiers en politiek econoom John Huige, betoogt hij dat economen te weinig oog hebben voor de factor macht, waardoor ze tamelijk machteloos staan tegenover giganten als Facebook, Monsanto, Starbucks en Volkswagen. "De afgelopen jaren is het aantal megaondernemingen gegroeid", legt Pekelharing uit. "Ze komen ook geregeld negatief in het nieuws. Maar binnen het idioom van de econoom, die denkt in kosten en baten, kun je ze amper bekritiseren.
Neem Volkswagen. Omdat het bedrijf zo groot is, kon het zich veroorloven te rommelen met de uitstoot van schadelijke stoffen. Zelfs toen de fraude aan het licht kwam, kon het bedrijf de boete makkelijk opbrengen, voor Volkswagen is zo'n bedrag peanuts. Datzelfde zie je gebeuren in de olie-industrie en bij megaondernemingen als Google of Monsanto, met zijn monopoliepositie op de markt van gewasveredeling. Economisch gezien lijkt het prima in orde dat het éne bedrijf tien keer in het voordeel is ten opzichte van het andere, maar filosofen kunnen erop wijzen dat zo'n situatie onrechtvaardig is.
En dat is een probleem. Het deugt niet dat de één zich kan veroorloven onze lucht te vergiftigen, terwijl een kleiner bedrijf van de boete die zo'n overtreding uitlokt failliet zou gaan. Kritische burgers vinden dat vaak ook, die maken zich heel reële zorgen, om de opwarming van de aarde, om oneerlijke concurrentie op de arbeidsmarkt of om de griezelige macht van Facebook. Maar de politiek reageert daar te traag op. Die hoopt kennelijk dat bedrijven zelf nadenken over de vraag of ze misschien te veel macht hebben vergaard - wat ze nooit zullen doen. Daarom vinden wij dat de macht van grote bedrijven beperkt moet worden.
Maar onder economen is dat een taboe. Alsof we terugwillen naar een communistische planeconomie. Onzin, dat wil niemand. Maar als we echt zo bang zijn voor staatsbemoeienis, als we écht houden van de principes van de markt, laten we dan eens zorgen dat er sprake is van eerlijke concurrentie, dat de markt wérkt. Je hoeft geen utopist te zijn, om economen eraan te willen herinneren dat ze de markt weleens wat serieuzer mogen nemen."
Joost Smiers, Pieter Pekelharing, John Huige: De macht van de mega-onderneming. Naar een rechtvaardige internationale economie. Van Gennep, Amsterdam; 287 blz. 22,50 euro
Tegengeluid
Dat kritiek op een vrijemarkteconomie wordt beschouwd als utopisch, is ook de ervaring van Irene van Staveren, hoogleraar economie aan de Erasmus-universiteit. Niet alleen in Nederland, maar ook daarbuiten ziet ze hetzelfde patroon: studenten worden opgeleid in één manier van denken. Dat is het neoklassieke economisch model waarin markten hun eigen weg zouden vervolgen en nu eenmaal niet beïnvloed kunnen worden. Vanuit die gedachte wordt elk tegengeluid 'onrealistisch' genoemd en wordt van denkers die de zaken anders bekijken een karikatuur gemaakt, zodat niemand nog de moeite neemt ze te lezen, zegt Van Staveren: "Als ik studenten vraag wie Adam Smith was, zeggen ze 'oh, dat was toch van de onzichtbare hand die de markt stuurt? Terwijl dat echt een vertekening is van zijn enorme rijkdom aan ideeën." In haar boek 'Wat wij kunnen leren van economen die (bijna) niemand meer leest' laat Van Staveren de lezer kennismaken met haar toptien van onterecht vergeten denkers, onder wie Adam Smith, maar ook Marx, Amartya Sen en Joan Robinson.
"Natuurlijk heeft de bankencrisis wel iets veranderd" erkent Van Staveren "Er zijn een paar afgeschreven denkers weer herontdekt, zo heeft John Keynes (1883-1946) in Amerika een comeback gemaakt. Maar Marx blijft voor de meeste economen toch een vies woord, terwijl zijn analyse van het kapitalisme nog steeds de moeite van het lezen waard is. En zo zijn er veel meer voorbeelden. Neem Barbara Bergmann, één van de drie oermoeders van de feministische economie. Misschien dat sommigen nog wel hebben gehoord van de feministische theorie van het 'testosteron-effect', het hormoon waarmee je wordt beloond als je een risicovolle beslissingen neemt, zoals de bankiers deden. Maar weinig mensen weten dat Bergmann niet alleen heel degelijk onderzoek deed naar subtiele verdringing van vrouwen op de arbeidsmarkt, maar ook naar die van zwarte vrouwen én van zwarte mannen. Een ander voorbeeld is Thorstein Veblen (1857-1929), een Amerikaan met Noorse ouders. Exact een eeuw voor het uitbreken van de financiële crisis, in 1908, wees hij er al op dat er een hele klasse van rentenierende nietsdoeners bestaat, die hun geërfde geld besteden aan onnodig dure, statusverhogende spullen, terwijl juist zij de samenleving zouden kunnen helpen door geld te investeren in nieuwe ondernemingen. Die kaste bestaat in Nederland ook, denk maar aan de bakfietsklasse die zelfgenoegzaam naar de desembakker gaat, maar zich afkeert van de allochtone ondernemers in de wijk met hun vieze oude dieselbusjes. Het doet er dus iets toe hoe de vermogende kaste zijn geld besteedt."
Irene van Staveren: Wat wij kunnen leren van economen die (bijna) niemand meer leest. Boom, Amsterdam; 264 blz. 22,50 euro
De calculerende mens
Kritiek op het bestedingspatroon van de rijken: daar moeten mainstream-economen niets van hebben, want er zit een normatief mensbeeld aan vast. De utilistische filosoof Bas Haring valt de economen bij: "Dat idee zou bij mainstream-economen vermoedelijk slecht vallen, want er zit een mensbeeld aan vast dat normatief gekleurd is: wie niets bijdraagt, mag best wat geld inleveren. Bas Haring: "Als iemand een miljoen heeft geërfd en in principe de mogelijkheid heeft elke dag een computerspelletje te spelen, wie ben ik dan om te zeggen dat die zijn leven verkwanselt? Filosofen denken altijd te weten hoe het goede leven eruit moet zien. Economen minder - en dat vind ik juist aantrekkelijk, dat past ook bij het utilisme dat ik aanhang. Het past bij mij. Charles Darwin schreef ooit in de kantlijn van 'The Origin of Species': 'Uiteindelijk gaat het maar om één ding. Die dieren willen zo min mogelijk pijn en zo goed mogelijk in hun vel zitten, dat is het enige wat er voor hen toe doet.' Dat is voor een filosoof natuurlijk een heel neutraal uitgangspunt, maar in elk geval niet moralistisch. "
Toch stuit juist de gedachte dat economen een neutraal mensbeeld aanhangen vaak op filosofische scepsis - ook bij Irene van Staveren. "Economen hebben wél een mensbeeld, ze zien de mens als calculerend. Heel veel overheidsbeleid, inclusief de mogelijkheid het recht op vervuilen af te kopen, is daarop gebaseerd. Dat wil zeggen dat de gedachte is dat we altijd zullen kiezen voor de laagste prijs. Dat maakt de handel in emissierechten zo weinig effectief: in slechte tijden is de prijs nul en in goede tijden laten de winsten het toe om een hoge prijs te betalen.
"Hoe eenzijdig het calculerende mensbeeld is, bleek ook toen we in Nederland zelf onze zorgpolissen mochten kiezen, volgens de Consumentenbond hadden we gemiddeld zo'n 10.000 opties. Er zijn maar heel weinig mensen die dat allemaal hebben berekend. En wie het werk van Thorstein Veblen kent, had dat kunnen voorspellen. De mens als 'lichtflits-rekenmachine' noemde hij dat. Alsof we constant met de snelheid van een lichtflits overal kosten-batenanalyses van maken. Zo zitten mensen niet in elkaar.
"En een nieuwe stroming in de economie, de gedragseconomie, laat nu zien dat hij gelijk heeft. We zijn helemaal niet zo dol op rekenen. We zijn lui, we hebben geen zin, we doen gewoon wat onze buren doen, we worden beïnvloed door advertenties. Als economen niet zo vast zaten in het mainstream-denken, zouden ze begrijpen waarom de markt niet altijd een oplossing biedt voor een maatschappelijk probleem."