Wij zijn meer dan ons brein
Een aanhoudende stroom hersen-boeken leert ons dat we ons brein zijn. Maar psychiater Herman van Praag vraagt zich af:
Is de geest gedoemd te verdwijnen in het wassende water van de materie? Is zelfs religiositeit, zoals Dick Swaab in zijn bestseller ’Wij zijn ons brein’ opmerkt, niet meer dan een ’brain state’? Veel onderzoekers die zich richten op de relatie tussen hersenen en gedrag verkondigen dergelijke opvattingen. Eric Kandell, een winnaar van de Nobelprijs geneeskunde schrijft: „Wat we geest noemen is een reeks van functies die door de hersenen worden uitgevoerd.” De bekende Amerikaanse psychiater Sam Guze merkt op: „Iemands gevoelens en gedachten zijn net zo biologisch als zijn bloeddruk en de secretie van maagzuur”.
Veel hersen- en gedragsonderzoekers zijn wat Bicle noemt ’ruthlessly reductive’ (meedogenloos reducerend). Zij menen dat de geest in al zijn aspecten het terrein is – en steeds meer zal worden – van de cognitieve neurowetenschappers. De geest zal uiteindelijk en vermoedelijk al tamelijk snel integraal vertaalbaar zijn in neurobiologische termen. Hersenonderzoekers worden in staat geacht de code van de geest te kraken. Het probleem-oplossend vermogen van de wetenschappen (bedoeld worden natuurlijk de natuurwetenschappen) geldt als onbeperkt. Biologisch monisme viert hoogtij. Tegenwoordig wordt voor die opvatting de term neuraal determinisme gebezigd.
Wat versta ik onder ’geest’? Diegene die en datgene wat ik ben, dan wel meen te zijn. Mijn denkwereld, mijn gevoelsleven, mijn religieuze, esthetische en affectieve behoeften, mijn empathische en relationele vermogens, mijn verwachtingen, mijn teleurstellingen, mijn liefdes, mijn ondeugden, mijn hebbelijkheden. Een opsomming die niet meer is dan een bloemlezing.
Van het zelf – dat is mijn eigenheid, degene die ik ben en die anderen herkennen – van dat zelf vormt de geest de kern, de essentie. De materiële aspecten van het zelf vallen in zijn schaduw.
De visie van het neuraal determinisme is niet uit de lucht gegrepen. Het heeft er inderdaad alle schijn van dat waar het om gedrag en beleven gaat, alles om de hersenen draait. Zo zijn bij tal van psychiatrische aandoeningen met behulp van moderne beeldvormende technieken afwijkingen in vorm en functie van de hersenen vastgesteld. Normale psychische functies komen evenmin uit de lucht vallen. Zij worden vergezeld van veranderingen in bepaalde hersenfuncties, onder meer in de bloeddoorstroming en het energieverbruik. Die veranderingen maken het uitvoeren van de psychische functies mogelijk, ze zijn er niet het gevolg van.
Beschadiging van de hersenen, bijvoorbeeld door een ongeval, een infectie, een gezwel, leidt in veel gevallen tot gedragsveranderingen. Bepaalde farmaca oefenen bij psychische aandoeningen een helende werking uit. Wederom, niet via een luchtledige, maar via veranderingen in de hersenen. Via dezelfde weg verstoren ’drugs’ het geestelijke evenwicht. En ten slotte, psychische factoren – samengebracht in het begrip stress – kunnen iemand ziek maken, psychisch of lichamelijk. Ook nu weer, niet via een luchtledige, maar via verstoring van bepaalde hersenfuncties.
Inderdaad, dualisme schijnt ’uit’ te zijn. „Cartesiaans dualisme is onwaar”, schrijft de bekende Amerikaanse psychiater K. S. Kendler: „We moeten de opvatting verwerpen dat de termen geest en brein twee fundamenteel verschillende typen ’stuff’ aanduiden, die uiteindelijk onverenigbaar zullen blijken te zijn.”
Ik beaam de argumenten die voor het neuraal determinisme pleiten, maar verwerp de conclusie. Ik acht neuraal determinisme een opvatting die de mens tekort doet en z’n geest bezeert. Ik beschouw mijzelf als een neo-dualist. Ik beweer dat geest en brein bestaan uit fundamenteel verschillende ’stuff’; dat de ’stuff’ waaruit de geest is opgebouwd op zichzelf moet worden bestudeerd, en wel met specifieke methoden die met biologie niets uitstaande hebben; dat de ’stuff’ van de geest niet volledig tot hersen- ’stuff’ herleidbaar zal blijken te zijn.
Om dit toe te lichten bespreek ik twee voor het neuraal determinisme typerende uitspraken. Dick Swaab vatte het neuraal determinisme samen in zijn boektitel: ’Wij zijn ons brein’. Dit klinkt kernachtig, maar gaat mijns inziens juist aan de kern van de zaak voorbij. De formulering gaat in zoverre op, dat wij zonder brein niet zouden zijn. De formulering gaat mank, omdat zij onze geestelijke bagage onbeheerd achterlaat. Wij zijn meer dan machinerie. De niet-materiële elementen behoren, zoals gezegd, integraal bij ons bestaan. Sterker nog: zij zijn er de essentie van. De frase ’wij zijn ons brein’ gaat aan die kern voorbij. Brein-kennis levert immers maar bitter weinig geest-kennis op.
Stel, wij zouden het neuronale substraat van esthetische ervaringen tot in detail kennen, wat zou ons dat leren over de bron van die ervaringen, de aard van die ervaringen, over onze esthetische voorkeuren en inter-individuele verschillen daarin?
Stel, het neuronale substraat van religiositeit zou een open boek zijn geworden, wat zou ons dat wijzer maken over de oorsprong van de religieuze ervaringen, de achtergronden van de religieuze behoeften, de betekenis die de ’verticale dimensie’ in een leven inneemt?
Stel het neuronale substraat van wat wij intelligentie noemen zou ons volledig bekend zijn, wat leert ons dat over de vraag op welke wijze, met welk doel, op welke terreinen dit vermogen werd ingezet; wat het nuttig rendement ervan is geweest; in hoeverre de verstandelijke vermogens uitputtend werden benut; of en in hoeverre verstandelijke exercities afbreuk hebben gedaan aan het gevoelsleven?
Wat leert brein-kennis ons over onze hoop, onze verwachtingen, onze teleurstellingen, ons verdriet, geluk, schaamte, over onze gevoelens van liefde, over ons vermogen morele afwegingen te maken?
Het antwoord luidt: weinig of niets. De geest is weliswaar afhankelijk van een functionerend brein, maar laat zich niet analyseren, bestuderen, appreciëren via het brein. De geest vormt een wereld op zichzelf. Het is een in vele opzichten zelfstandig opererend ’product’ van het brein. Het is een domein dat zijn eigen regels, zijn eigen wetmatigheden kent die met specifieke methoden moeten worden onderzocht. Methoden die met biologie niets uitstaande hebben.
Als de geest een ondergeschoven kind van het brein zou worden, zou de wetenschap – alle wetenschap – in desastreuze mate verarmen. Oscar Wilde karakteriseerde de cynicus als iemand die van alles de prijs weet, maar van niets de waarde. Als ’weet’ wordt vervangen door ’wil weten’, voldoet de neurale determinist perfect aan deze definitie. Met name de psychiater laat zich niet op sleeptouw nemen naar deze geestelijke woestenij. Het brein is hem dierbaar, maar de geest niet minder. Hij heeft met beide van doen, elke dag weer, bij iedere patiënt. Met één oog dicht verliest hij perspectief.
De tweede uitspraak stamt van de psycholoog Wolters. Hij noemt vrije wil een illusie. „Daarvoor in de plaats komt neuraal determinisme: wat we ervaren, denken en doen, wordt geheel bepaald door de actuele toestand van de hersenen”.
Ook dat is een halve waarheid. Dat we ervaren, denken en doen is inderdaad volledig bepaald door ons brein. De hersenen leveren het instrumentarium: de psychische functies die het ons mogelijk maken dat we ervaren, denken en doen. Wat we met die instrumenten uitrichten; wat we ervaren, denken en doen; hoe die instrumenten door een bepaald individu worden benut; hoe de geest van de mens eruit is komen te zien; wat voor mens dat individu geworden is – daarover verschaft het brein geen uitsluitsel. Dat individualiseringsproces wordt niet primair door de hersenen aangestuurd. Dat proces wordt primair bepaald door dat raadselachtige construct: het ’zelf’, door degene die ik ben. Van het zelf is de geest de kern, de essentie. Het zelf wordt gevormd door de levenservaringen van het individu, het milieu waarin hij opgroeide, de contacten die hij legde, de gesprekken die hij voerde met anderen en met zichzelf. Metaforisch gesproken: het brein levert het skelet van de geest, het zelf geeft de geest vorm en inhoud.
Om misverstanden te voorkomen: brein en geest leiden geen onafhankelijk bestaan. Zonder brein geen geest. Omgekeerd draagt de geest bij aan de vorm van de hersenen en het functioneren van de hersenen. Wat ik ervaar, denk en doe, laat dikwijls z’n sporen in de hersenen na. Ik word dus door mijn hersenen aangestuurd en stuur tevens mijn hersenen aan. Tussen brein en geest bestaat tweerichtingsverkeer.
Het zelf vinden we vooralsnog in het brein niet terug, de geest evenmin. Aan studies van de geest heeft de neurobioloog maar bitter weinig bij te dragen en het lijkt me niet waarschijnlijk dat dat ooit het geval zal zijn. De geest is het terrein van de geest-vorsers. Ik poneer geen ’homunculus’, geen ’ghost in the machine’. Ik constateer alleen dat we hier stuiten op een mysterie. Een mysterie van dezelfde orde als dat van het ontstaan van de levende materie. Het mysterie hoe destijds dode materie in levende stof werd omgezet, in staat tot reproductie. Ik beaam, mysteries zijn in principe oplosbaar. Maar vooralsnog houd ik het er op dat we hier te maken hebben met wat ik kernmysteries noem. Mysteries die die status voorlopig zullen houden, mogelijk voor altijd.
Het is een gedachte die me aanstaat. Leven zonder mysteries, zonder wonderen, leven in een omgeving waarin alles logisch verklaarbaar zou zijn, zou veel van z’n luister verloren hebben. Althans voor mij.
Dick Swaab schreef: „De geest zie ik als het product van onze hersencellen”. Daarmee is het neuraal determinisme kernachtig gedefinieerd. Ik wijs, zoals gezegd, die visie af.
Er is een tweede punt waartegen ik in het geweer kom. In ’brain-only’-kringen klinkt nogal eens met instemming de uitspraak van de Griekse filosoof Protagoras dat de mens de maat aller dingen is. Ik koester bezwaren tegen dit motto. Drie in getal.
In de eerste plaats wordt Protagoras’ stelling in dit verband overmatig opgerekt. Protagoras bedoelde vermoedelijk te zeggen dat alle oordelen van de mens subjectief zijn, inclusief die over abstracties als rechtvaardigheid, schoonheid en deugd en waarden als goed en slecht. Er bestaat geen absolute waarheid. Iedere mens kan over alles een eigen oordeel vormen. In Protagoras eigen woorden: „zoals de dingen zich aan mij voordoen, zo zijn ze ook voor mij; zoals ze zich aan jou voordoen, zo zijn ze daarentegen voor jou”.
In lijn met deze redenering bekent hij zich als een agnosticus: „Wat de goden betreft, zou ik niet kunnen zeggen of ze bestaan of niet bestaan, of welke gestalte ze hebben; want er zijn vele factoren die kennis daarover in de weg staan: de duisternis van het onderwerp, en de beperktheid van het menselijk bestaan.” Protagoras is een relativist: de individuele mens oordeelt. Er is geen hoger gezag. De mens zelf is de maat, de hoogste oordelende autoriteit.
Aanhangers van de ’brain-only’-idee sluiten aan bij Protagoras’ relativisme, maar geven het een heel andere wending. Niet de ’mens’, maar het menselijk brein wordt tot maat aller dingen. De mens wordt gereduceerd tot een strikt stoffelijk ding. Alles wat hem kenmerkt is materieel bepaald, is tot materie herleidbaar en dus meetbaar, aangenomen dat er al geschikte meetmethoden beschikbaar zijn. Dit geldt voor zijn stoffelijke zowel als zijn onstoffelijke aspecten, zeg maar zijn geest. ’Wij zijn onze hersenen.’ Er bestaat niets meer en niets anders dan wat het brein aan mogelijkheden biedt. Het brein is de hoogste autoriteit, het machtige mechaniek dat de mens aanstuurt. Het brein krijgt bijna goddelijke proporties.
Protagoras’ stelling wordt aldus overmatig opgerekt. Overrekt, zou ik zeggen.
Mijn tweede bezwaar is, dat Protagoras’ stelling zo algemeen gesteld is, dat een wetenschapper er maar weinig mee aan kan. Ze roept vragen op, maar geeft geen antwoorden. Er wordt gesproken over de ’mens’. Vraag: welke mens? De gemiddelde mens (zo die al bestaat), de uitzonderlijke mens, de mens die het niveau van de domheid nadert; de menslievende mens of zijn egocentrische tegenhanger; de impulsief-agressieve of de vredelievende mens. De variabiliteit van het mensdom is immers ontzagwekkend.
Er wordt gesproken over de ’maat’. Vraag: welke maat? Waar wordt de lat gelegd? Op gemiddeld niveau, daarboven misschien? Daarbeneden?
Er wordt gesproken over ’aller dingen’. Vraag: welke dingen? De moraal misschien? Onze tract record in deze in aanmerking genomen, zou dit een wel erg pessimistisch beeld van de wereld opleveren. Gaat het wellicht om zaken als introspectief, reflectief, empathisch vermogen, om gevoeligheid voor esthetische en religieuze signalen. Evolutionair gezien hebben ook deze waarden geen hoge ogen gegooid. Veel vragen dus, maar geen antwoorden.
Het derde bezwaar is er één van persoonlijke aard. De uitspraak dat de mens de maat aller dingen is, wekt bij mij een naargeestig gevoel op. Is die willekeurige, ongedefinieerde ’mens’ werkelijk onze maatstaf? Moet de lat niet hoger worden gelegd? Mijn antwoord is: ja, dat moet. Zo niet, dan stagneert een samenleving en vervalt zij tot kleurloos scepticisme of, erger, tot defaitisme. Ik beroep me op de Bijbel. In dit geschrift wordt de lat hoog gelegd, zeer hoog, voor de meeste onzer waarschijnlijk onbereikbaar hoog. Kan het kwaad dit niveau tot richtsnoer te maken? Bepaald niet. Het is deugdzaam (een term die tegenwoordig beduimeld is en nodig opgefrist moet worden). Verbetering van een samenleving met als (onbereikbaar) einddoel: perfectie. Dat verleent zin aan een bestaan, hoe bescheiden die verbetering uiteindelijk ook moge zijn. Zo’n doelstelling voedt hoop. Hoop is het onschatbare product van de Messiaanse gedachte. Zonder hoop verdampt de zin van het bestaan.
Kortom, als motto voor een wetenschappelijke beweging lijkt Protagoras’ adagium mij ongeschikt. Als motto voor een menselijk bestaan is het ontmoedigend. De mens blijft te vaak onder de maat om als maat aller dingen te kunnen gelden.
Het heeft er alle schijn van dat de geest uiteindelijk zal versmelten met het brein. Die schijn bedriegt. Brein en psyche zijn gelijkwaardige en communicerende partners. Zij behoeven beide volledige aandacht. Ze zijn weliswaar onverbrekelijk aan elkaar gekoppeld, maar het ’weefsel’ waaruit zij bestaan is fundamenteel anders: materie versus non-materie; machine versus geest om met Lemettrie te spreken. De geest bestaat bij de gratie van een machine, het brein, maar kan niet tot die machine worden herleid, net zo min als stroom kan worden herleid tot de generator die haar opwekt.
Wij zijn er dank zij ons brein. Wij zijn niet ons brein. Wij zijn veel meer dan ons brein. Wij zijn ook geest. Ieder van ons heeft, met behulp van het brein, een wereld opgebouwd ver verwijderd van het materiële en mechanische. Dat geschiedt op een manier die het brein te boven gaat.
Ik noem mijzelf dus een neo-dualist en vindt die visie in de Bijbel prachtig verbeeld. God creëert Adam ’uit stof’, uit stoffelijke elementen. De geest ontstaat anders, niet uit stof. God blies de ’levensadem’ in Adams neusgaten. Voor de vorming van de geest was iets anders nodig dan materie, in bijbelse termen: Gods adem.
Brein en geest. Twee complexe werelden, elk op zich fascinerend en geheimzinnig. Wederzijds afhankelijk en toch in veel opzichten zelf-regulerend. Werkelijk een wonder der natuur. Aldus is de mens gevormd. Geen wonder dat er mensen zijn die aan hun verwondering uitdrukking geven door aan te nemen dat de mens geschapen is door een almachtig, maar onkenbaar Wezen: God.