Wie wil zich nu laten douchen door de buurman?

null Beeld ANP XTRA
Beeld ANP XTRA

Burgers moeten meer voor elkaar zorgen. Die moeten dat wel willen en kunnen, vinden Evelien Tonkens en Jan Willem Duyvendak. We staan veel te weinig stil bij de stapsgewijze ontmanteling van de verzorgingsstaat.

Evelien Tonkens en Jan Willem Duyvendak

De zorg moet goedkoper en de gemeenschapszin moet beter. 'We moeten elkaar proberen te helpen voordat we de rekening naar de overheid sturen', betoogde staatssecretaris Van Rijn (Volksgezondheid, PvdA) onlangs bij de lancering van zijn nieuwe plannen voor versobering van de langdurige zorg (NRC Handelsblad 26 april). Tegelijkertijd bezwoer hij dat 'we mensen die echt zorg nodig hebben, niet in de steek laten'.

Wat dat precies betekent, bleef in het interview onduidelijk. Eén ding stond echter voorop: mensen moesten minder rechten claimen en zich meer van hun plichten bewust zijn. Van Rijn: 'Het kan zijn dat een persoon alleen hulp bij het douchen nodig heeft. Of bij het boodschappen doen. Moet je dat allemaal als rechten definiëren? Eenzaamheid bestrijden met een recht lijkt me niet logisch.'

De staatssecretaris herhaalt hier een beproefde tactiek van de afgelopen jaren: wat de overheid niet meer wil betalen, noemt ze geen 'echte zorg', en dus kan de overheid die met een gerust hart overlaten aan 'de gemeenschap'. Maar hoezo is hulp bij douchen of boodschappen een kwestie van eenzaamheidsbestrijding? Wie niet kan douchen, heeft hulp bij douchen nodig, geen gezelschapsdame. En hoezo zou 'de gemeenschap' de wekelijkse douchebeurt overnemen? Wie wil worden gedoucht door de buurman?

Er is sprake van een sociale revolutie
De herziening van de verzorgingsstaat is echter vol op stoom. Van Rijns recente plannen vormen slechts een stap in een ingrijpende sociale revolutie. Die beperkt zich niet tot de zorg, maar voltrekt zich in vrijwel alle sociale voorzieningen: van bibliotheek, buurthuis en ouderenzorg tot wijkbeheer, arbeidsre-integratie en jeugdhulpverlening.

De kern van deze sociale revolutie is dat burgers een grotere verantwoordelijkheid krijgen voor eigen en andermans gezondheid en welzijn. Zij moeten minder van de overheid verwachten en meer voor elkaar gaan zorgen, en meer voor en met elkaar doen. Dat zou goed zijn voor de gemeenschapszin en noodzakelijk voor 'onze portemonnee'.

Deze revolutie verloopt stapsgewijs: elk jaar worden er rechten uit de AWBZ geschrapt en elk jaar verwacht de politiek meer eigen verantwoordelijkheid van burgers. Elke stap wordt gebracht als een financieel onvermijdelijke maar inhoudelijk beperkte, tamelijk onschuldige verandering. In de loop van vijftien jaar (van de invoering van de Wmo in 2007 tot pakweg 2022) gaat het echter om een totale verbouwing van de verzorgingsstaat - met zeer ingrijpende gevolgen voor alle inwoners van Nederland.

Kleine stappen, een gigantische herziening
Dit is echter geen onvermijdelijke of 'logische' ontwikkeling, ook al suggereren politici dit voortdurend. Er valt wel degelijk wat te kiezen. Het is dan ook hoog tijd om dat te doen, voordat we straks wakker worden in een geheel andere wereld en ons verbaasd afvragen wanneer we daartoe eigenlijk hadden besloten.

Dat het een gigantische herziening van de verhoudingen is, wordt niet meteen duidelijk. In de laatste plannen van staatssecretaris Van Rijn, aangepast na protesten van de vakbonden en vastgelegd in het zorgakkoord, gaat het bijvoorbeeld om relatief bescheiden veranderingen. Wat minder geld voor thuiszorg. Wat hogere drempels voor opname in een verzorgings- of verpleeghuis.

Hulpbehoevenden moeten, in de woorden van de staatssecretaris, 'in huiselijke kring' worden geholpen. Nu gaat het nog om ouderen die zelf geen boodschappen meer kunnen doen of hulp nodig hebben bij het douchen, straks gaat het ook om intensievere hulp. En zoals gezegd blijft de omwenteling niet beperkt tot de zorg. Van burgers wordt in toenemende mate ook verwacht dat zij bibliotheken, speeltuinen en buurthuizen beheren, gezamenlijk hun straat en buurt schoonhouden, criminelen weren, elkaar via een onderlinge burenhulpcentrale opvangen, in psychische nood bijstaan en nog veel meer.

Binnen 'de zorg' is de verandering veel groter dan alleen wat meer zorg bieden aan mensen thuis. Er zijn al zorginstellingen waar familieleden verplicht 'vrijwillig' diensten draaien. Verplicht vrijwilligerswerk is allang geen oxymoron meer, maar een standaardingrediënt van deze revolutie. Om de bezuinigingen op personeel op te vangen, is het namelijk heel 'logisch' dat mensen wegbezuinigd betaald werk als vrijwilliger overnemen. Steeds meer gemeenten gaan over tot het verplichten van vrijwilligerswerk voor bijstandsgerechtigden, inburgeraars en anderen die aanspraak maken op hulp van de overheid. Wie iets krijgt, moet ook iets terugdoen, zo luidt het nieuwe motto. Het is dus 'logisch' om deze plicht uit te breiden naar bijvoorbeeld Wajongers en AOW'ers.

Waarom die omwenteling?
Redenen voor deze grote sociale omwenteling zijn niet alleen geldgebrek en beoogde gemeenschapszin. Er zijn nog minstens twee andere redenen. Ten eerste is er het wantrouwen jegens de ontvanger van overheidshulp. Heeft die het echt nodig of is hij gewoon een luie profiteur, een klaploper die wel neemt maar niet geeft? Om dit wantrouwen weg te nemen, wordt iedere ontvanger tot een wederdienst verplicht.

Daarnaast speelt ook weerzin tegen de sociale sector zelf een rol. De afgelopen decennia is de sociale sector zo overgereguleerd en bekneld geraakt door prestatiemetingen, afrekenen, aanbestedingen, minuten registreren en andere bureaucratische ballast, dat informele zorg al snel veel 'warmer' en 'menswaardiger' oogt dan professionele zorg. In Noord-Italië, waar deze ontwikkeling al langer gaande is, signaleert de antropoloog Andrea Muehlebach in haar recente boek The moral neoliberal precies deze ontwikkeling: door de 'ontmenselijking' van de sociale sector wordt vrijwilligerswerk de enige vluchtheuvel voor 'echte' hulp en 'echt' contact.

Deze spectaculaire wending van betaalde diensten naar informeel vrijwilligerswerk en mantelzorg gaat echter niet vanzelf. De overheid kampt met het probleem dat ze meer van mensen gedaan wil krijgen, terwijl ze zelf minder te bieden heeft. Gedurende de opbouw van de verzorgingsstaat kon de overheid diensten en voorzieningen creëren, nu moet ze burgers in beweging krijgen zonder een beloning in de vorm van een dienst, recht of voorziening. En terwijl in de jaren negentig het idee nog bestond dat mensen vanzelf in beweging kwamen als de overheid zich terugtrok, realiseert de overheid zich nu dat dit nauwelijks het geval is. Dus lanceert ze een heus emotioneel offensief.

De overheid speelt op het gevoel: affectief burgerschap
De overheid weet wat ze wil: burgers moeten veel meer voor elkaar gaan doen. Dit staat niet ter discussie. Maar burgers moeten het voelen alsof ze dit uit eigen beweging doen. Immers, ze moeten zélf veel gaan doen. De overheid moet dus wel op het gevoel spelen. Mensen moeten zich moreel verplicht gaan voelen om nieuwe zorgtaken op zich te nemen. Voelen is immers een voorwaarde voor doen.

Wat de overheid aldus beoogt, is affectief burgerschap: het creëren van zorgzame burgers die door affectieve banden in beweging komen. Die positieve gevoelens koesteren voor elkaar en hun omgeving en door die gevoelens betrouwbare vervangers van betaalde krachten zullen zijn.

De overheid kan de gevoelens van burgers beïnvloeden door blijk te geven van erkenning. Niet toevallig zijn vrijwilligers en mantelzorgers de nieuwe helden: actief zijn ze, behulpzaam, zorgzaam en bovendien gratis. Vele gemeenten delen 'vrijwilligers-complimenten' uit.

Al die complimentjes nemen niet weg dat de gedwongen toename van 'vrijwillige' zorg voor een groeiend aantal mensen een zware last is. Het aantal overbelaste mantelzorgers - voor wie mantelzorg ten koste van eigen gezondheid en welbevinden gaat - nam tussen 2001 en 2008 toe van 300.000 naar 450.000, op een totaal van 3,5 miljoen mantelzorgers.

Veel mensen zorgen al voor hun naasten en doen dit, binnen grenzen, graag. Maar ze willen niet dat de overheid hen hiertoe dwingt. Voor sommige, ook intieme, handelingen zoals douchen, zijn ze liever afhankelijk van professionele hulp dan van familie. Zo meent een ruime meerderheid van de bevolking dat 'het voor oude mensen beter is om in een tehuis te wonen dan afhankelijk te zijn van hun kinderen' (NIDI/NKPS 02-04).

Ook sociale samenhang versterken vinden de meeste mensen belangrijk, maar opnieuw geldt hier dat dit vooral niet moet worden afgedwongen. Ze willen wel bij een gemeenschap horen, maar willen die gemeenschap bij voorkeur zelf kiezen. De hoop van de staatssecretaris dat we voor onze, willekeurige, buren gaan zorgen, is dan ook ijdel (en riskant).

De toegenomen aandacht voor het belang van mantelzorgers en vrijwilligers biedt tegelijkertijd nieuwe kansen op waardering en erkenning die zij vaak node misten. En meer aandacht voor wederkerigheid kan groepen die eerder, vaak tot eigen frustratie, slechts object van hulp en bijstand waren, mogelijkheden bieden om 'iets terug te doen'.

Risico's van affectief burgerschap
De nieuwe agenda van het affectief burgerschap kent echter ook een groot aantal risico's. De genoemde overbelasting van een aanzienlijke groep mantelzorgers is er één.

Een tweede risico hangt hier direct mee samen: het beleid leidt tot nader order tot grotere sekseongelijkheid, want de meeste mantelzorgers en zorgvrijwilligers zijn vrouwen. Het extra beroep op vrijwilligers en mantelzorgers zal dus vooral bij hen terecht komen. Terwijl vrouwen zich vanaf de jaren zeventig in toenemende mate hebben bevrijd van 'het aanrecht' en de publieke sfeer hebben veroverd, zal dit beleid er toe leiden dat ze weer terugkeren naar de huiselijke sfeer - niet alleen naar het aanrecht, maar ook naar de wastafel en het bed.

Een derde risico is dat er grote gaten vallen in sociale voorzieningen doordat er veel te veel van vrijwilligers wordt verwacht. Zijn vrijwilligers duurzaam bereid en in staat om buurthuizen, bibliotheken en speeltuinen te runnen en burenhulp te organiseren? In eerste instantie kan dit veel enthousiasme genereren, maar onderzoek onder burgerinitiatieven laat zien dat veel complexe, veeleisende initiatieven na verloop van tijd weer verdwijnen door onderlinge conflicten die juist, doordat men vrijwillig deelneemt, hoog op kunnen lopen. Het hangt vaak op één trekker en als die ruzie krijgt of wegvalt, stort het kaartenhuis ineen.

Een vierde risico is dat affectief burgerschap feitelijk tot horig burgerschap verwordt. Dat burgers wel extra verantwoordelijkheid krijgen, maar niet de kans om mee te praten over wat ze wel en niet tot hun burgerplichten vinden horen. Over die zeggenschap is weinig geregeld. Gemeenten moeten weliswaar een Wmo-raad hebben, maar de representativiteit, invloed en reikwijdte hiervan is doorgaans beperkt.

Hoog tijd om de risico's in te dammen
Het is hoog tijd om deze risico's in te dammen. De overbelasting van met name vrouwelijke mantelzorgers moet worden bestreden door een actieve feministische agenda. Een gelijke verdeling van informeel burgerschap over de seksen moet het doel zijn. Belemmeringen voor mannen om hun aandeel op zich te nemen, moeten worden weggenomen. Deels liggen deze in opvattingen, deels ook in veeleisend betaalde werk. Voor dat laatste moeten eerder verworpen voorstellen voor een wettelijk recht op zorgverlof van stal gehaald en gemoderniseerd worden.

Ten tweede moeten overspannen verwachtingen van vrijwilligerswerk getemperd worden: vrijwilligers zullen niet in staat en bereid blijken om grote delen van de sociale sector over te nemen. In plaats van een naïeve overschatting van vrijwilligers is het beter om het formele werk weer 'menselijker' te maken, door de overmatige bureaucratisering van de sociale sector aan te pakken. Daarin liggen ook enorme kansen voor kostenbesparingen.

Ten derde is het van groot belang om burgers met meer verantwoordelijkheid ook meer zeggenschap te geven. Organisaties van patiënten en cliënten, mantelzorgers, vrijwilligers en andere actieve burgers moeten meer inspraak krijgen. Ze zouden vertegenwoordigd moeten zijn in bijvoorbeeld de SER. Bij de revolutionaire ombouw van de verzorgingsstaat staan immers niet alleen veel banen op het spel. Moet de discussie niet minstens zo vaak gaan over de vraag wie de zorgtaken die nu nog door professionals worden gedaan op zich gaat nemen.

Willen we deze ontmanteling van de verzorgingsstaat wel?
Aangezien deze risico's groot zijn, en de veranderingen zich staps- en sluipenderwijs voltrekken, moet de discussie nog fundamenteler zijn. Willen we deze vergaande ontmanteling van de verzorgingsstaat wel? Is iedereen die roept dat mantelzorgers en vrijwilligers meer kunnen doen, zelf ook bereid dit te doen of denkt hij impliciet aan zijn vrouw, zuster of buurvrouw? Waarom zou informele zorg beter zijn dan formele? En waarom zou belangrijk werk niet gewoon betaald moeten worden?

Evelien Tonkens en Jan Willem Duyvendak zijn respectievelijk bijzonder hoogleraar Actief Burgerschap en hoogleraar Algemene Sociologie aan de Universiteit van Amsterdam.

Aanstaande donderdag en vrijdag presenteren Tonkens en Duyvendak twee boeken, die tevens verschijnen als jaarboeken van het Tijdschrift voor sociale Vraagstukken.

• Evelien Tonkens & Mandy de Wilde (2013, red.) 'Als meedoen pijn doet. Affectief burgerschap in de wijk', Amsterdam: Van Gennep.

• Thomas Kampen, Imrat Verhoeven & Loes Verplanke (2013, red.) 'De affectieve burger. Hoe de overheid verleidt en verplicht tot zorgzaamheid', Amsterdam: Van Gennep.

Dit stuk is eerder ook verschenen in NRC Handelsblad

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden