Weggroeien uit wereld van Internet en seks

Geboren vóór of in de Eerste Wereldoorlog, een leven waarin kerk en godsdienst een rol speelde die met de jaren veranderde, soms radicaal of meer dan eens. 'De dagen onzer jaren zijn zeventig jaar of als wij zeer sterk zijn tachtig jaar; en het uitnemendste van die is moeite en verdriet'', weet de psalmist. Wat zegt de 'zeer sterke' er zelf van? Vandaag de achtste aflevering: Anne Biegel (90), rooms-katholiek.

COLET VAN DER VEN

Natuurlijk, er verandert wel iets op deze leeftijd. Je vergeet meer. Vindt een brief op de mat die je aan jezelf geadresseerd hebt, legt een bril in de ijskast. En ik schrijf minder makkelijk. Ik heb de taal niet meer, ik groei weg uit deze wereld met dat Internet en die seks. Een paar maanden geleden werd ik als oude journaliste voor de radio geïnterviewd door de jonge garde. Waar ik dan over schreef in de periode na de oorlog. Over het dienstbodeloze tijdperk en de eerste vrouwelijke rechter? Ze begrepen er niks van. Ineens werd ik zo moe van het idee dat mijn leven hun vreemd was, dat ik achter elkaar vijf stripverhalen van Tom Poes heb gelezen. Toen ging het weer goed met me.

Ik ben een gezegend mens. Geboren op Kerstmis, voel ik me ook een kerstkind. Ik heb krankzinnig veel gekregen in mijn leven. Een van mijn jonge vrienden vroeg me laatst wat geluk was. Zíjn definitie luidde: een LSD-trip, maar dat is het natuurlijk niet. Geluk is duurzamer. Ik heb veel geluk gekend. Wat ik nu nog hoop, is dat ik de eeuwwisseling haal. Ik heb met mijn zwager afgesproken dat we daar samen naar streven. Het idee dat je bovenaan een brief het getal 2000 schrijft. Mooi toch?

We hadden een heerlijk gezin. Negen kinderen met daarnaast altijd een hele sloot mensen over de vloer. Vrienden, dienstboden, kennissen. We schreven theaterstukken en voerden die op. Bijbelvoorstellingen met mijn vader in de rol van engel. Dan stormde hij de kamer binnen met een wapperende witte badjas aan en om iedere arm een vlieger. Zalig zo'n vader. Van hem hebben Paul en ik onze schrijfader. Hij was een vrijbuiter. Ook in zijn beleving van het katholicisme. Hij was gelovig maar niet devotioneel. Hij las bijvoorbeeld het Handelsblad, al gooide hij er wel een kussen op wanneer er een priester op bezoek kwam.

Mijn moeder had ook iets van dat vrijgevochtene. Zo had ze geweigerd bij haar huwelijk trouw te beloven aan mijn vader, omdat ze het een onzinnige toezegging vond. Maar in haar geloofsbeleving was ze leerstelliger. Ze kwam uit een behoudend gezin. Haar moeder was gestorven bij haar geboorte, en tot haar twaalfde was ze Franstalig opgevoed door een kinderjuffrouw. Daarna werd ze naar een Nederlandse kostschool gestuurd waar ze iedere dag overgaf van ellende. Maar in het huwelijk met mijn vader bloeide ze helemaal op.

Ik was een nieuwsgierig kind, wilde alles weten, genoot met handen en voeten van het leven. God heb ik nooit geassocieerd met 'het eten van hemelse pap met gouden lepeltjes'. Omdat ik me van jongs af aan met de natuur verbonden voelde, is God voor mij altijd de Schepper geweest. Ik herinner me een zondagochtend. Ik liep buiten. Het lange gras streek langs mijn blote benen en in de verte hoorde ik het gebeier van kerkklokken. Dat was een moment van intens geluk. Een moment waarop ik iets van God ervoer. Ik denk dat er evenveel godsbeelden als mensen zijn, maar dat vind ik juist zo bijzonder.

Na de lagere school ging ik naar 'Fons Vitae' in Amsterdam, de eerste katholieke meisjes-HBS. De zusters waren zelfbewuste, daadkrachtige vrouwen. Ik heb altijd grote belangstelling gehad voor vrouwelijke religieuzen, ook in mijn latere journalistieke loopbaan. Zij zijn tenslotte Gods hofhouding.

Meer moeite had ik met de nadruk die werd gelegd op het brengen van offers. Tijdens een schoolretraite verzuchtte ik tegen een pater dat ik het zo naar vond dat we moesten streven naar de volmaaktheid via de weg van versterving. Dat ik niet begreep waarom we onszelf het genieten moesten ontzeggen. De pater pakte mijn twee handen vast en zei: 'Kind, geniet jij maar.' Voor mij was dat een grote erkenning.

Mijn biechtvader daarentegen merkte op, toen ik als twintigjarige hem vertelde dat ik met mijn aandacht te weinig bij het gebed was geweest: 'Wat zou je ervan vinden om een hulstblaadje tussen je kleren te stoppen?' Een hulstblaadje! Ik heb hem de bons gegeven. In mijn latere jaren ben ik gaan inzien hoe vreemd het eigenlijk is dat wij vrouwen moeten gehoorzamen aan regels die ons zijn opgelegd door mannelijke celibatairen.

Tijdens schoolretraites heb ik wel eens een vluchtige gedachte gewijd aan intreden maar die ook meteen weer verworpen. Ik had veel te veel behoefte om met mannen om te gaan. Nee, ik ben nooit getrouwd. Had het wel graag gewild. Er zijn ook drie of vier serieuze aanbidders geweest, maar met die mannen was het een reuze getob. Vind je het goed het hierbij te laten? Een ongehuwde vriendin van 93 reageerde onlangs in een interview op de vraag of ze niet had willen trouwen met de uitspraak: 'Ik ben van een generatie die daar niet over praat.' Ik dacht 'Mens, ik ben het hartgrondig met je eens.'

Na de HBS ging ik naar de school voor maatschappelijk werk en vervolgens kreeg ik een baan bij de kinderbescherming. Tijdens een skivakantie in Noorwegen schreef ik lange brieven naar huis en ontdekte ik de magie van het schrijven. Ik stuurde de gebundelde brieven naar het Handelsblad, dat ze publiceerde. Toen werd mij gevraagd of ik een vrouwenpagina voor De Tijd wilde maken; dat leek me wel wat.

Ik had ooit een stuk aangeboden aan de toenmalig kunstredacteur van De Tijd, Anton van Duinkerken. Ik kwam binnen, hij zat voorovergebogen achter zijn bureau en het was alsof er een draad van zijn hoofd naar het papier liep. Hij was niet geïnteresseerd, zei hij, toen hij eindelijk opkeek. Maar zo kwam ik in 1938 toch nog bij De Tijd.

Het was niet altijd even makkelijk als eerste en enige vrouw tussen al die mannen. Op zoek naar steun van vrouwelijke collega's stuitte ik in de Volkskrant op de naam van Heleen Swildens. Ik heb contact met haar opgenomen en uit die tijd stamt onze vriendschap. We hebben de laatste jaren samen nog drie brievenboeken over ouder worden gepubliceerd. Ze is nu gestorven, maar voor mijn gevoel zijn mijn dierbare overledenen heel dicht om me heen. Zo zei ik vanochtend: 'Duif' - mijn koosnaam voor Heleen - 'je moet me wel helpen met dit interview hoor.' Zo werkt het voor mij. Ik hoop na mijn dood op die manier ook nog iets voor anderen te kunnen betekenen.

In '38 kreeg mijn vader een beroerte. In die tijd waren er nog geen mogelijkheden voor revalidatie. Hij is tien jaar invalide geweest. Voor het handelskantoor dat hij beheerde vonden we een opvolger, maar de eerste dag van de oorlog viel er een bom in Amsterdam, precies op dat kantoor. Alles was ineens weg. Het werd krabben en bijten. Ik moest zorgen dat het gezin financieel draaiende bleef. Het verdriet over de aftakeling van mijn vader werd gecompenseerd door wat ik kon en moest doen. Ik was de chef van de familie. Omdat de krant tijdelijk verboden was, ben ik weer bij de kinderbescherming gaan werken. Na de oorlog heb ik opnieuw de journalistiek opgepakt en nog 32 jaar voor De Tijd geschreven.

Enkele jaren daarvoor had ik kennisgemaakt met de Russische orthodoxie. Ik ben met hart en ziel katholiek geweest tot dat moment. Het was 1938, ik logeerde bij familie in Parijs en we liepen bij toeval een orthodox kerkje binnen. Ik werd onmiddellijk gegrepen door de sfeer. Lampjes, iconen, een echte gebedsruimte. Hier hoorde ik thuis. In mijn vrije tijd volgde ik colleges bij Pjotr Hendrix - hij bezette de leerstoel Russisch-orthodoxe liturgie - en ging ik diensten in Den Haag bezoeken. Later begonnen we met een kleine groep op de zolder van de Nicolaaskerk in Amsterdam - mensen die, op hun zoektocht naar meer warmte en diepte in de liturgie, gestuit waren op de Russisch-orthodoxe kerk. De zondagse dienst is iedere keer opnieuw een feest. Hendrix noemde liturgie een vorm van theater. “We herdenken niet, we herbeleven, laten het gebeuren.”

Op een van mijn reizen naar Rusland mmakte ik een paasnachtviering mee, een overweldigend feest van licht en laaiende vreugde. Sinds een jaar of tien heb ik me aangesloten bij een groep van de 'Kerk van het Oosten' in Tilburg, die op eigen wijze de byzantijnse liturgie beleeft. Wanneer de priester tijdens de vredeskus rondgaat en zegt: 'Christus is tussen ons', dan voel ik dat ook. De viering is niet voor persoonlijk gebed. Eigen vragen zijn er opgenomen in de gebeden voor de gevangenen, de gestorvenen, de zieken; alle gebeden worden gezongen. Een Russische monnik heeft mij uitgelegd dat er bij de uitspraak van bepaalde slavische klanken trillingen in je hoofd meeresoneren Gospodi Pomiloeg, Gospodi Pomiloeg. . . Merk je het? Dat voel je fysiek.

Overigens doet het hele lichaam mee tijdens zo'n dienst. Knielen, buigen, staan, zitten, een icoon kussen. Het staat ver af van ons analytische westerse denken maar ik denk dat veel mensen een beetje genoeg krijgen van dat rationele. De hele buitenwereld met al haar ellende wordt in de kerk van het westen mee de dienst ingenomen, maar daar gaat het niet om. Het wezen van de liturgie is de lofprijzing. Het verlangen goed te zijn voor anderen verbreedt zich in de ervaring dat God met ons meeleeft. Tijdens de viering word je meegenomen in de diepte van dat mysterie.

Na mijn pensioen ben ik boeken gaan vertalen. Over planten en over moeder Teresa en kijk, dit boekje over De Grote Vasten. Het is nagekeken door een Amerikaanse orthodoxe theoloog. Die dacht natuurlijk: 'Dat roomse mens, dat vertrouw ik niet.' Nee, ze zijn niet aardig voor de katholieken, ze houden niet van ons. Wij mogen ook niet ter communie. Ik heb lang geleden ontzettend geworsteld met de vraag of ik niet orthodox zou worden. Toen belde iemand naar de krant of ik had bedacht wat dat voor de lezers zou betekenen. Nee, dat had ik helemaal niet bedacht. Ik kreeg ook een hele nare brief van een dominicaan met wie ik erg goed bevriend was: ik liet me in met de satan. Daar ben ik ontzettend van geschrokken.

Ik ben katholiek gebleven, heb daar achteraf volstrekt geen spijt van. Het zijn toch mijn wortels, al staat het schaamrood me soms op de kaken als ik weer geconfronteerd word met het machtsmisbruik of die domme regels en voorschriften. Neem nou dat verplichte celibaat. Dat wordt langzamerhand toch te mal voor woorden. Laatst viel er weer zo'n bisschop door de mand. Gênant natuurlijk, maar ik begrijp hem wel, de arme man. Een ander punt is dat ik de huidige katholieke kerk verworden vind tot een religieus service-instituut. Je kunt er trouwen, gedoopt en begraven worden, maar zeg eens eerlijk, wat heeft dat nog te maken met het wezenlijke gevoel van verbondenheid met de Eeuwige? Ja, God is de Eeuwige, de Levengevende, Licht, geen Hij of Zij, Christus de afgevaardigde om ons te leren er niet zo'n rotzooi van te maken, en de Geest, die waait en bezielt.

Ik ben ervan overtuigd dat ik mijn geliefden na de dood zal weerzien en kan me erop verheugen. Natuurlijk ben ik soms bang voor de overstap, maar, zoals Heleen me in een van haar brieven schreef: 'Doodgaan is makkelijk. Iedereen kan het.' De eerste keer duiken vond ik ook eng maar ik deed het en kwam vanzelf weer boven. Zo zal het met doodgaan ook wel zijn.''

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden