We verlaten ’onze provincie’ niet graag
De wederopbouwmissie in Uruzgan lijkt op gang te komen.
Zoals op al haar reizen, probeert Agnes van Ardenne ook in vrouwonvriendelijk Uruzgan haar genderbeleid uit te dragen. Tijdens de rondleiding door het wrakke ziekenhuisje van Tarin Kowt ziet de Nederlandse minister van ontwikkelingssamenwerking tussen de schaarse medische apparatuur twee bloeddrukmeters naast elkaar staan. Inderdaad, één voor de mannen en één voor de vrouwen. Van dat soort dingen wordt Van Ardenne dus een beetje wanhopig.
In de volgende kamer, vlak naast het ziekenzaaltje waar op dit moment een vrouw ligt dood te gaan, praat de minister met de delegatie van artsen en dorpsoudsten over kinderen. De gouverneur van Uruzgan, Munib, biecht op dat hij er wel zes heeft. Wanneer de Nederlandse minister voorzichtig met een grapje inbrengt dat dit wat haar betreft voor een Afghaanse vader wel het maximum zou mogen zijn, vertelt een andere lokale leider glimmend van trots over zijn gezin van dertien kinderen.
„Ik wil er nog meer. Kinderen zijn een vreugde”, lacht hij vanachter zijn baard. Van Ardenne reageert op hem: „Een vreugde jazeker, maar het is zo zwaar voor uw vrouw. Beseft u dat wel?”
De verbetering van het ziekenhuis en enkele regionale gezondheidsposten is de komende maanden een van de belangrijker hulpprojecten rond de grootste Nederlandse militaire basis in Zuid-Afghanistan, Tarin Kowt.
Geheel volgens het protocol van de ’wederopbouwmissie’: de Afghaanse artsen zorgden zelf voor het ontwerp, Nederlandse militairen van het provinciaal reconstructieteam (PRT) maakten de bouwbestekken en lokale aannemers houden zich bezig met de uitvoering.
Nu zijn zulke klinieken gezien hun hoge neutraliteitsgehalte al gauw een succes. Hier zullen de verzetsstrijders tegen de Navo-troepen niet zo snel wraakacties plegen. Terwijl de lokale achterban van gouverneur Munib wel bedreigd wordt door taliban-aanslagen wanneer wordt meegewerkt aan irrigatiekanalen, wegen- en bruggenbouw.
Enkele jongeren uit het dorp, die van de Australische hulptroepen op Kamp Holland een timmeropleiding kregen, moeten door gevechtssoldaten in de gaten worden gehouden. Ze dreigen te worden gemolesteerd of erger. Nog minder stellen de taliban het op prijs wanneer lokale mannen meewerken aan de opbouw van het Afghaanse politiekorps.
Ontwikkelingswerk in Afghanistan is op het eerste gezicht gekkenwerk, wanneer alleen al dit simpele tochtje naar het vlakbij gelegen ziekenhuis in Tarin Kowt moet gebeuren onder zwaar pantser en een pittige wapenuitrusting.
De Hollandse aanpak ten spijt – soldaten zonder helm open en bloot boven op de voertuigen – blijft het robuust machtsvertoon in een dorp waar de zegeningen van de hulp moeten worden uitgezaaid.
Dat de vechtmissie zo op scherp staat naast de wederopbouwmissie is niet vreemd na de recente zelfmoordaanslag verderop in de regio, waarbij vijf Nederlandse militairen werden gewond en wonderwel aan de dood ontsnapten.
Eind vorig jaar waren de bergen rond de Baluchi-vallei strijdtoneel. Nederlandse commando’s en verzetstrijders die de grens met Pakistan waren overgestoken raakten toen slaags. Toch houden zowel de vechtmilitairen als hun wederopbouwcollega’s vol dat er voortgang zit in de ontwikkelingsprojecten die Nederland in Uruzgan probeert op te zetten. Er staan nu al meer dan honderd kleinere projecten op de rails, van bruggenbouw tot drinkwatervoorzieningen.
Een van de hoge militairen, generaal Hein Scheffer, die vanuit Kaboel zorgt voor afstemming tussen politiek Den Haag en de gevechtskant van de missie, bezweert: „Het gaat hier niet om winst of verlies in de traditionele militaire visie. Want hoe meer taliban we doodschieten, hoe meer er bij komen. Het gaat hier zuiver om het winnen van de samenwerking met de bevolking, de hearts and minds”.
Van Ardenne: „Voorlopig zijn het natuurlijk vooral kleinere projecten die nog geen samenhang hebben. Wegen, stuwen en schoon water. Dan heb je nog geen goed onderwijs en een betere gezondheidszorg. We moeten beseffen dat we hier voor de lange termijn aan ontwikkelingssamenwerking moeten doen. Dat hebben we ook toegezegd toen we in 2001 na de val van de taliban Afghanistan tot partnerland voor mijn departement maakten. Ik hoop wel dat er nu langzaam ook Nederlandse particuliere ontwikkelingsorganisaties toegang tot het gebied durven zoeken. Het gaat lang duren, het zou al mooi zijn als we binnen tien jaar alle Afghaanse kinderen naar school konden krijgen.”
De samenwerking tussen de Nederlandse militairen en de ambtenaren van Ontwikkelingssamenwerking begint intussen te wennen, zeggen verschillende leden van de delegatie tijdens het bezoek. Een hoge ambtenaar van ontwikkelingssamenwerking ziet nog wel typische verschillen in aanpak: „Militairen willen vaak snel scoren, vlug resultaten zien. Wij zijn meer gewend in vele jaren te denken”. De scheidende commandant van de Nederlandse troepen, kolonel Vleugels, geeft inderdaad toe: „Wat mijn grootste tegenvaller was in dit eerste half jaar? Ik wist van de andere Afghaanse cultuur, maar dat het zo langzaam zou gaan viel me toch erg zwaar”.
Bij al dat gematigd optimisme over de kansen voor ontwikkelingsprojecten op langere termijn rijst wel de vraag hoe de Nederlandse troepen met goed fatsoen al in 2008 Uruzgan kunnen verlaten. „Onze provincie”, klinkt het op het kamp in Tarin Kowt; maar dat geldt hooguit voor twee jaar, door de dichtgetimmerde afspraak die de regering met de Tweede Kamer maakte.
Even lijkt er twijfel te zijn over de politiek heilige vertrekdatum, als minister Van Ardenne tussen de troepen wel erg hoog opgeeft van hun ’unieke’ kwaliteiten. Ze lijkt zich moeilijk te kunnen voorstellen dat een militaire macht uit een ander westers land in Uruzgan dezelfde prestatie kan leveren. „Ik mag hopen dat onze opvolger net zo goed werkt, want we zijn er wel van afhankelijk in ons gebied”, zegt ze.
Kunnen de militairen dan wel weg uit ’ons gebied’? Snel hervindt de minister de politieke realiteit van Den Haag. „We hebben met de Navo afgesproken: twee jaar en niet langer. Ik ga ervan uit dat dat gebeurt.” Bij een ander interview in Kamp Holland lijkt ze echter toch weer een kleine opening voor verlengd verblijf te zoeken als ze zegt: „Die vraag zal door het nieuwe kabinet moeten worden beantwoord.” Laat Van Ardenne nu grote kans maken lid te worden van dat nieuwe kabinet.
Mocht Nederland langer in Uruzgan blijven, dan kan dat onmogelijk zomaar op dezelfde grote schaal als nu, vertelt de plaatsvervangend secretaris-generaal van het ministerie van defensie, Paul de la Chambre. Vooral de vliegtuigen en helikopters slijten in hoog tempo op deze barre landingsbanen en het landmacht- en luchtmachtpersoneel kan niet zomaar de hoge werkdruk volhouden. Langer verblijf vergt een grote financiële impuls. Meer voor de hand ligt in zo’n geval dat een andere Navo-partner transport- en gevechtssteun komt bieden aan een kleiner plukje Nederlandse opbouwmilitairen. „We zien wel wat er wordt besloten in Den Haag”, zegt kolonel Vleugels. Zoals de kaarten nu nog liggen, laat Nederland ’onze provincie’ Uruzgan in 2008 echter aan een ander over.