Wat is er tegen volkssoevereiniteit?

Historisch bezien is het moeilijk te begrijpen waarom het CDA en de kleine christelijke partijen tegen het referendum zijn.

Erik Jurgens

Halverwege die eeuw ontstond in Nederland, in calvinistische kring, zelfs een beweging van 'anti-revolutionairen', die zich specifiek kantte tegen 'vrijheid, gelijkheid en broederschap' en dan vooral tegen het leerstuk van de volkssoevereiniteit, ontstaan tijdens de Verlichting.

Nog tijdens het inmiddels historische debat in de Eerste Kamer op 18 mei jongstleden, hoorde ik een vertegenwoordiger van de kleine confessionele partij het referendum afwijzen als een vorm van volkssoevereiniteit. Inderdaad is het kernpunt van de liberale democratie dat het uiteindelijke gezag rust op de volkswil. Een andere legitimatie is niet te bedenken. Dat gezag uiteindelijk van God komt, zoals sommige confessionelen geloven, is een eerbiedwaardig geloofsartikel, maar in een seculier staatsbestel valt er niet veel mee te doen.

Die volkswil komt op verschillende manier tot uitdrukking. De meest aanvaarde manier is dat het volk tijdens verkiezingen vertegenwoordigers aanwijst in een parlement. Het rechtstreeks kiezen van een president of een burgemeester, is een andere mogelijkheid. Daarnaast is er een volksstemming over een concrete beleidsbeslissing, een referendum.

De keuze van de ene of de andere vorm, of van een combinatie van die vormen, is niet van principiële aard. Vorige week werd in het referendum-debat in de senaat het parlementaire stelsel door de zesentwintig opposanten van het referendum heilig verklaard. Toevoeging van elementen van directe democratie wezen zij 'principieel' af.

Maar wat is daar principieel aan? Waarom mag een burger wel zijn stem uitbrengen op een vertegenwoordiger die vier jaar lang namens hem of haar over het beleid beslist, maar krijgt die kiezer niet de gelegenheid zijn mening te geven om mee te beslissen over een concreet beleidsvoorstel?

Tijdens het debat van 18 mei heb ik deze opstelling vergeleken met het verzet tegen het invoeren van het algemeen mannenkiesrecht. Dat werd pas in 1917 in de Grondwet vastgelegd, na taai verzet van de confessionelen, en aanvankelijk ook van sommige conservatieve liberale regenten. Uiteindelijk voerde een minderheidskabinet van liberalen het in, met steun van de sociaal-democraten. Maar de confesionelen, net als vorige week nodig voor de meerderheid van tweederde, hadden toen nog steeds bezwaren. Zij werkten alleen mee als in de Grondwet tevens de gelijke bekostiging van bijzondere scholen werd vastgelegd.

Nu, 82 jaar later, zien wij opnieuw de christen-democraten en confessionelen 'principieel' bezwaar maken tegen uitbreiding van de macht van de kiezer. Is dit een nabrander van de strijd tegen de Franse Revolutie en dus tegen de liberale democratie? Of is het puur toeval dat het verzet vooral in deze hoek zit?

'Wegbereiders der revolutie' noemde dr. Jan-Willem Sap in zijn lezenswaardige studie aan de VU (1993) de eerste calvinisten in de zestiende eeuw. Hun betoog dat men een monarch mag afzetten als deze niet het belang van het volk behartigt is een vroege verwoording van democratie. In hun synodale kerkorde met, na 1848, kiesrecht voor alle (mannelijke) gemeenteleden gaven de calvinisten daarvan ook blijk: de Heer oefent zijn gezag uit via het volk, in plaats van via priesters of vorsten.

De anti-revolutionairen stonden eigenlijk in deze traditie. Zij hadden meer bezwaar tegen ongeloof dan tegen de revolutie. Tussen 1887 en 1917 hebben zij dan ook meegewerkt aan een gestage uitbreiding van het aantal kiesgerechtigden. Maar 'principieel' bleef Abraham Kuijper algemeen kiesrecht afwijzen, omdat dit steunt op volkssoevereiniteit.

Bij de katholieken was dit anders. Hun hiërarchische kerkstructuur had ervoor gezorgd dat zij zich gemakkelijk aanpasten aan politieke stelsels, waar het gezag van bovenaf kwam. Het was voor de priester-dichter-politicus Herman Schaepman, leider der katholieken in de jaren 1880-1900, telkens moeilijk om zijn groep van katholieke kamerleden mee te krijgen voor meer kiesrecht en voor sociale maatregelen. In 1896 stemde hij, tegen zijn fractie in, vóór de Kieswet van de progressieve liberaal Tak van Poortvliet, die het aantal kiezers zou hebben uitgebreid tot 70 procent van de mannen. De wet sneuvelde in de Kamer. Ook bij vroege sociale maatregelen als de Leerplichtwet stond Schaepman vrijwel alleen.

Binnen het CDA blijken dus conflicterende democratie-tradities te bestaan: die van de calvinisten die gewend zijn aan een stem van het volk, en van de katholieken die meer gewend zijn aan gezag van bovenaf. Het is daarom moeilijk te achterhalen waarom de parlementaire democratie nu in die kring wordt heilig verklaard, ten nadele van elementen van rechtstreekse democratie (referendum) of verkiezing van bestuurders (bijvoorbeeld de burgemeester). Na 1917 is algemeen kiesrecht, en daarmee volkssoevereiniteit, gelukkig ook bij hen principieel aanvaard. Waarom niet deze volgende stap?

Wanneer het inderdaad om het beginsel gaat, dan zou consistent redeneren het CDA tot die stap moeten brengen. In de Commissie-Biesheuvel (1985) waren de CDA'ers dan ook vóór het referendum. De meeste argumenten tegen het referendum zijn immers, op de keper beschouwd, argumenten tegen democratie als zodanig.

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden