Wat deed moeder in de oorlog?
Yvonne Keuls maakt korte metten met clichés over de oorlog én met clichés over het familieleven in het algemeen
Even een vraag. Komt u uit een gezin dat uw individuele ontwikkeling sterk stimuleerde? Of juist uit een familie die hechtte aan onderlinge saamhorigheid? In het eerste geval bent u waarschijnlijk een 'ik-gerichte' autochtone Nederlander, in het tweede een 'wij-gerichte' allochtoon. Tenminste, volgens het zelfhulpboek 'De familieziel', waarin Kitlyn Tjin A Djie en Irene Zwaan de culturele verschillen tussen Nederlandse families belichten. Veel autochtone Nederlanders koesteren volgens hen nog steeds het ideaal van 'opzichzelfstaande, onafhankelijke individuen'.
Van die gedachte moeten we af. Tegelijkertijd, zeggen de auteurs, ietwat tegenstrijdig, is het ideaal van het onafhankelijke individu allang passé. Ook onder autochtone Nederlanders. Of beter, juist onder autochtone Nederlanders.
Want de Nederlandse bevolking heeft te lang gezwegen over het oorlogsverleden van ouders en grootouders - of die nu in het verzet zaten, Joods waren of lid waren van de NSB. Pas de derde generatie lukt het om over het familieverleden te praten en oorlogsgeheimen los te peuteren. Dat is goed, aldus de auteurs, omdat er 'zo lucht in de geschiedenis komt, wat helend kan zijn voor de geheimen en wonden'.
Zoals bijna elk zelfhulpboek blijft 'De familieziel' steken in algemeenheden. Maar in één ding moet je de auteurs gelijk geven: bezig zijn met je familie is 'in'.
Dat blijkt alleen al uit de vele familieromans die de laatste maanden het licht zagen. Daarin spelen de Tweede Wereldoorlog en de ontrafeling van bijbehorende familiegeheimen inderdaad vaak een grote rol. Al zijn ze niet allemaal geschreven met de intentie tot 'heling'.
De nieuwste roman van Yvonne Keuls, gebaseerd op haar eigen oorlogservaringen, is een genuanceerd verhaal over een gezin in Den Haag tijdens de Tweede Wereldoorlog. Geheimen komen trouwens niet voor in 'Koningin van de nacht', al tracht het gezin wel te verbergen dat het half-Joods is. De vader, een lieve maar naïeve pianist, probeert na de dood van zijn vrouw zijn tienerdochter Roos en zevenjarig zoontje Daan in het gareel houden. Zijn schoonzus helpt hem daarbij, want de kinderen maken het hun vader niet gemakkelijk. Daan heeft pro-Duitse vriendjes die met gestolen handgranaten experimenteren, en Roos wordt verliefd op een Duitse, muziekminnende officier, die met haar vader pianoduetten speelt. Tante Isabel probeert intussen het gezin van eten te voorzien met hulp van Prakke, de buurman. Die heeft een zoon in het verzet, maar ziet daarin geen beletsel om aan zwarte handel te doen.
Keuls gaat al deze bizarre verwikkelingen met humor en een open blik te lijf. Dat levert hilarische dialogen op, maar ook gevoelige scènes, die laten zien hoe complex het leven in oorlogstijd kan zijn.
Zoals wanneer Roos en haar vriendinnen in de rij voor de gaarkeuken staan te kletsen over hun verliefdheden. De meisjes gaan zo op in hun gesprek dat ze niet doorhebben dat ze aan de beurt zijn.
"De twee verliefden stonden met hun rug naar de opschepper en zijn gamel, Roos het meest dichtbij, en omdat de dames gewoon met elkaar door kwetterden over de geur van de liefde, werd de opschepper ongeduldig, 'Hé!', riep de man, 'Godverdomme, kom met je pan godverdomme...' Roos schrok van zijn stem en zijn gevloek. Haar pan schokte naar voren, zodat hij eerst tegen de bovenkant van de gamel sloeg en daarna tegen de volle opscheplepel. De stukjes email vlogen van haar pan af, zo voor de ogen van de boze man, zo in de gamel met de dikke koolsoep. 'Godverdomme', zei de man, 'wel godverdomme... jullie kunnen allemaal naar huis, want die soep is niet meer te vreten. Die rotgriet heeft jullie koolsoep verpest...'"
Het gevolg is dat iedereen in de rij hongerig naar huis gaat en Roos niet meer naar de gaarkeuken durft. Isabel gaat vervolgens met Daan op hongertocht, precies op de dag dat er een grote razzia plaatsvindt in Den Haag. Het tragische einde van het verhaal komt niet onverwacht, maar is nog bizarder dan alle andere gebeurtenissen in deze indrukwekkende roman.
Keuls maakt in 'De koningin van de nacht' korte metten met alle clichés over goed en fout in de oorlog en het familieleven in het algemeen. Haar boek zou lezers kunnen helpen om de ervaringen van hun ouders en grootouders in een breder perspectief te plaatsen. En het mooie is dat deze roman over problemen gaat die iedereen aanspreken, of ze nu onder de oorlog hebben geleden of niet.
Dat geldt ook voor 'Poolse tranen' van Miriam Guensberg, een liefdevol eerbetoon aan Guensbergs Joods-Poolse vader die als soldaat van het Poolse leger tegen de Duitsers vocht en na de oorlog met een Nederlandse vrouw trouwde. In het boek heet hij Tanek, en raakt hij op late leeftijd bevriend met Maro, een Georgische vluchtelinge. Na Taneks dood ontrafelt dochter Dana samen met Maro een flink aantal geheimen uit haar vaders lange en ingewikkelde leven. Maar ook in 'Poolse tranen' draait het niet zozeer om die familiegeheimen als wel om de gebrekkige logica van het bestaan in het algemeen. Hoewel Guensberg af en toe tamelijk clichématig over het leven in Oost-Europa schrijft, weet ze steeds met goed gekozen contrasten de balans te bewaren. Maro's herinnering aan haar geboorteland klinken wat zoetelijk: "In Georgië vieren we wie we zijn aan tafel. Een ander met eten verwennen is in ons land laten zien wie je echt bent." Maar dan stelt Maro aan Dana een tegenvraag: "Wat vind je de mooie kant van Nederland?" "Drop."'
Helaas zijn zulke verrassingen in dit genre zeldzaam. In de meeste Nederlandse tweede- en derdegeneratieromans doen de auteurs dappere, maar niet echt verrassende pogingen om met het eigen verleden en dat van de ouders in het reine te komen. In 'Achterstallig geluk' schrijft Lieneke Dijkzeul over een moeder die tijdens de oorlog ongewenst zwanger raakt, in 'De viool van mijn moeder' ontdekt Yvonne van den Berg dat haar moeder bij de NSB betrokken was, en in Mirjam Rotenstreichs 'Verloren mensen' vernemen we hoe een moeder als Joodse de verschrikkingen van de nazitijd heeft ondergaan.
Alle drie de auteurs concentreren zich op de verbittering van de dochters, die hun werk- en relatieproblemen op het conto van hun moeders schrijven.
De nuance is in deze verhalen ver te zoeken. De boeken van Van den Berg en Rotenstreich vallen bovendien op door een schrijnend gebrek aan eenheid van compositie en stijl. Deze romans komen niet verder dan de categorie 'schrijf het van je af'. Dat was vast en zeker een heilzame exercitie voor de auteurs. Maar tot boeiende literaire verhalen leidt het niet.
In 'Wat ik moest verzwijgen' van Ariëlla Kornmehl ten slotte, ontdekt een kleindochter dat haar Joodse grootmoeder tijdens de oorlog door een NSB'er werd verkracht, van hem zwanger raakte en haar kind aan hem moest afstaan. De NSB'er ontpopte zich als een goede vader, waardoor deze roman minder stereotiep uitpakt dan je zou verwachten. Helaas staat het boek wel vol houterige passages als: "Ze werd gewekt door haar volle blaas. Ze liep traag over de gang met haar mobieltje in haar hand, alsof hij zo vroeg al zou bellen. Gauw naar het toilet, daarna wat drinken." Dat inspireert niet tot doorlezen.
Vertellen over de oorlogservaringen van je familie mag heilzaam zijn voor de schrijvers zelf en voor lezers die zich in het lot van de auteur herkennen. Maar om indrukwekkende romans te schrijven is meer nodig dan lucht geven aan je eigen frustraties.
Kitlyn Tjin A Djie en Irene Zwaan: De familieziel. Prometheus, Amsterdam; 224 blz. euro 19,95
Yvonne Keuls: Koningin van de nacht.
Anthos, Amsterdam; 272 blz. euro 16,95
Miriam Guensberg: Poolse tranen.
De Kring, Amsterdam; 239 blz. euro 19,95
Lieneke Dijkzeul: Achterstallig geluk.
Anthos, Amsterdam; 233 blz. euro 18,95
Yvonne van den Berg: De viool van mijn moeder. Luitingh Sijthoff, A'dam; 270 blz. euro 17,95
Mirjam Rotenstreich: Verloren mensen.
De Geus, Breda; 287 blz. euro 19,95
Ariëlle Kornmehl: Wat ik verzwijgen moest.
Cossee, Amsterdam; 206 blz. euro 18,90
undefined