Wanneer is de rekening voor uitgesteld leed vereffend?
Oorlog, slavernij: het leed dreunt lang door. Waarom is het zo moeilijk om tegemoet te komen aan de roep om compensatie?
In de jaren zestig vertelden mijn onderwijzers over twee wereldoorlogen, de eerste en de tweede. Wij wonnen ze allebei. Telkens weer tegen de Duitsers. Die hadden ongelijk. Zij vielen ons aan. Dus moesten we ons verdedigen.
Wat mij pas later opviel, is wat niet werd verteld. De verhalen gingen over veldslagen en krijgsverrichtingen. Over dapperheid ook. De Holocaust bleef weliswaar niet onvermeld, maar wij vernamen er weinig details over. De toon was zakelijk, nauwelijks emoties te bespeuren. Tenzij je stilte als ultieme emotie ziet.
Pas later groeide de publieke belangstelling voor de Holocaust, werden wreedheid en ontmenselijking scherper in beeld gebracht. Het duurde even vooraleer stervelingen de kracht vonden om alle emoties bij zich toe te laten. De pijn van de Holocaust groeide naarmate de tijd verstreek. De tijd heelt alle wonden? Soms is het andersom. De tijd rijt oude wonden open.
Uitgestelde emoties: ze vielen mij heel sterk op naar aanleiding van de pedofilieschandalen die in het begin van dit decennium de rooms-katholieke kerk teisterden.
Ik bedoel niet de slachtoffers die pas veel later met hun verhaal naar buiten komen, maar zij die zich geremd voelen door de grote macht en invloed die de kerk decennia- of eeuwenlang uitoefende. Daarbij springen de kwetsuren in het oog van wie zelf niet langer onder een drukkende kerkelijke opvoeding te lijden hadden, twintigers of dertigers bijvoorbeeld. Zij torsen het leed van een vorige generatie, leed waarvan de weerslag ook in hun eigen opvoeding doorsijpelde. Hun kwetsuren vloeien voort uit uitgesteld leed. De verontwaardiging over voorgoed gemiste kansen van een verdwenen generatie.
Deze zomer bracht de sterke man van de Poolse regering, Jaroslaw Kaczynski, herstelbetalingen door Duitsland weer aan de orde. Hij wil grote sommen geld en vindt dat Duitsland weigert de verantwoordelijkheid voor de Tweede Wereldoorlog op zich te nemen. Een woordvoerder van kanselier Angela Merkel reageerde meteen negatief: Duitsland heeft al betaald, zowel politiek, moreel als financieel.
Misschien. Maar wanneer is het genoeg? Wanneer is de rekening vereffend? Uitgesteld leed betekent ook dat de omvang van de pijn niet meteen zichtbaar is, dat deze zich pas later, misschien veel later, openbaart. Je kunt te vroeg betalen, het dossier sluiten vooraleer alle schade is opgemeten.
Tegelijk denk ik dat het soms te laat is. De Romeinse keizer Julius Caesar hakte Ambiorix in 53 voor Christus in de pan. Tot de negentiende eeuw werd dit feit nagenoeg vergeten. Bij de onafhankelijkheid van België in 1830 groeide Ambiorix plotseling uit tot een nationale held. Toch dacht niemand eraan om Italië, het land van Rome, compensatie voor het eertijds aangedane leed te vragen. Gaat het trouwens wel om leed, of enkel om nationale trots? Misschien is nationale trots een gevolg van eerder toegebracht leed, een compensatie voor een vaag gemis.
Hoe omgaan met uitgesteld leed? Met respect voor ieders gevoelens. Maar wat betekent dat precies? Mogen we vrouwen een compensatie bieden voor het leed van hun grootmoeders? Hoe gaan we om met de naweeën van het kolonialisme? Voor welk oorlogsleed betalen we, voor welk niet? Niet eenvoudig. Hierbij spelen drie elementen een rol.
Het eerste is een voor redelijke mensen harde vaststelling: er is geen redelijke oplossing mogelijk. Je kunt niet aan de hand van leeftijdstabellen en lijsten met letsels tot een waterdichte oplossing komen. Leed, zeker existentieel leed, kan niet in een geldbedrag worden omgezet. Eigenlijk is het nooit genoeg. Geld heeft een moreel lagere status dan leed. Het kan er niet tegenop. Of je nu hoge schadevergoedingen betaalt, zoals in de Verenigde Staten, of lage, zoals wel vaker op het Europese continent: geen enkele oplossing is ‘redelijk’. Wanneer het er in het leven werkelijk toe doet, schiet de rede tekort. Over sommige facetten van het leven heeft de rede geen controle. Die gedachte staat haaks op onze tijdsgeest, waarin we ons verwoed aan diezelfde rede vastklampen om ons staande te houden.
De rede: de Stoïcijnen vertrouwden op haar, sceptici zoals Montaigne wisten haar kwetsbaar. Ik denk dat Montaigne gelijk had. Vragen over uitgesteld leed vinden geen volstrekt redelijk antwoord. Ook financiële compensaties voor het land dat Ambiorix werd ontnomen, zijn niet onzinnig. Het volstaat dat een aanzienlijk aantal mensen erom vraagt, en de claim wordt plausibel. Er is geen logische grens die dat verhindert. Gezond verstand dan? Niemand zal van zichzelf beweren dat het hem daaraan ontbreekt. Ook hier is een oplossing onmogelijk.
Meer zelfs, wanneer openlijk om compensatie van uitgesteld leed wordt gevraagd, is het te laat om een redelijke oplossing te zoeken. Duitsland zal het altijd moeilijk krijgen wanneer het aanvoert dat het ‘moreel’ genoeg heeft betaald voor de misdaden van het naziregime, indien een ander land het tegenovergestelde vindt.
Anders uitgedrukt: uitgesteld leed als concept toont de grenzen van de rede.
We geloven te veel in haar als enige remedie tegen de leugens en onzin van onze tijd.
Trouwens, hoe diep is ons eigen geloof in de rede? Compensatie voor uitgesteld leed krijgt vaak spontaan een plaats in het handelen van strategisch onderlegde tijdgenoten. Ze weten dat ze hun eigen positie kunnen versterken door zulk leed ter harte te nemen.
Welke compensaties bieden bij uitgesteld leed soelaas? Ziedaar het tweede belangrijke element in de discussie. Waarmee een bevredigend antwoord nog moeilijker wordt.
Even terug naar het jaar 2000. Toenmalig Belgisch premier Guy Verhofstadt neemt het woord in Kigali, Rwanda: “In naam van mijn land buig ik het hoofd voor de slachtoffers van de volkerenmoord in 1994. In naam van mijn land, in naam van mijn volk, vraag ik u om vergeving.” Het lijkt een biecht. Verhofstadt toont berouw en vraagt vergiffenis. In de katholieke traditie is berouw een voorwaarde voor vergiffenis. Vergiffenis ontslaat de dader niet van de plicht de toegebrachte schade te herstellen. Helaas valt ze soms niet te herstellen. De dood is onherroepelijk.
Tegelijk heeft vergiffenis altijd iets asymmetrisch. De ene vergeeft, de andere krijgt vergiffenis. De balans is niet in evenwicht. Dat wie vergeeft zich net zo goed bevrijd kan voelen als wie vergiffenis krijgt, doet van het gratuite karakter van vergiffenis niets af. Zij doorbreekt de spiraal van geweld, er is geen plaats voor vergelding.
Vergiffenis heeft groot praktisch nut. Als er vergelding aan te pas komt, wordt het lastiger. Immers, wie precies verdient compensatie voor uitgesteld leed? Mensen van dezelfde familie, hetzelfde ras, hetzelfde geslacht, hetzelfde land als de slachtoffers? Compensatie van uitgesteld leed leidt tot een scherpe afbakening van de groep, je hoort erbij of je valt erbuiten.
Verhofstadt deed zijn knieval vóór 11 september 2001. De machtsverhoudingen lagen anders. Amerika was de onbetwiste wereldleider. Europa speelde, zeker economisch, een grotere rol dan vandaag. En dus was een impliciet christelijke benadering van uitgesteld leed volstrekt plausibel. De westerse wereld stond sterk genoeg om deemoedig vergiffenis te vragen en daarmee succes te oogsten. De gedachte dat de vraag om vergeving misschien niet volstond, en na de bekentenis van schuld ook boete volgt, in de vorm van financiële compensatie bijvoorbeeld, leefde veel minder.
Sindsdien veranderde veel, ook bij ons. Vergiffenis is niet langer een veelgeprezen manier om de spiraal van geweld te doorbreken. Integendeel, wie vergiffenis schenkt, wordt steeds vaker als zwak beschouwd. Hij of zij vergeet zijn of haar rechten op te eisen. Oog om oog, tand om tand is de nieuwe mantra. Een minder genereuze en meer contractuele levensvisie kenmerkt onze tijd. Politici die een fout maakten, komen er niet meer vanaf met excuses, ze moeten opstappen. De ‘schandpaalcultuur’ wordt sterker: wie tekortschoot, kan steeds moeilijker discreet ontslagen worden; de reden voor het ontslag niet publiek maken heet nu gebrek aan transparantie en is een teken van zwak bestuur.
De nieuwe trend past bij de sfeer hier te lande: ze is harder, grimmiger, strenger. Wie een fout maakt, mag zijn straf niet ontlopen. Het leed dat daarmee gepaard gaat, wordt zorgvuldig afgewogen tegenover de pijn die uit de begane misstap voortvloeide. Hadden straffen vroeger een preventief doel, vandaag zijn ze meer op vergelding gericht.
De vergeldingsgedachte wint ook elders terrein. Voor sommige Caribische Nederlanders biedt elke viering van de afschaffing van de slavernij gelegenheid Nederland erop te wijzen dat de gevolgen van de slavernij nog steeds niet voorbij zijn, schreef slavernijhistoricus Piet Emmer in Letter&Geest (29 juni 2013). “Wat er maar fout kan gaan, wordt aan dat slavernijverleden toegeschreven: racisme, discriminatie, tienerzwangerschappen, gebroken gezinnen, echtelijke ontrouw, criminaliteit, slechte schoolprestaties, hoge bloeddruk en nog veel meer.” Ook de benarde economische situatie in Afrikaanse landen zou eraan te wijten zijn. Dat schreeuwt niet alleen om excuses, maar, aldus Emmer, “ook ligt het voor de hand om herstelbetalingen te doen”.
Emmer zag daar zelf niets in; compenseren doe je aan de generatie die onder een misstand geleden heeft. Hij was ongevoelig voor wat zijn opponent Alex van Stipriaan hem al in 2000 voor de voeten wierp: de niet meetbare, maar wel ervaren ‘psychologische erfenis’, vervat in de zin ‘ik kan mij niet voldoende ontplooien en volgens mij heeft dat te maken met mijn slavernijverleden’.
Uitgesteld leed leidt in die context tot moeilijke discussies. Ze kunnen, juist wegens de aangevoerde pijn, niet meer met louter rationele argumenten worden gevoerd. Dat viel mij op toen in Leuven, op 19 april van dit jaar, Ananya Roy de Multatulilezing gaf. Ze werd geboren in Calcutta en doceert nu in Berkeley. Door het opheffen van tegenstellingen tussen arm en rijk, blank en zwart, man en vrouw streeft ze naar kleinschalige economische projecten en herverdeling. Ze nam opvallend vaak het containerwoord ‘kolonialisme’ in de mond, achtte dat verantwoordelijk voor ongelijkheid en allerlei maatschappelijke ontsporingen. Op die manier sloop het uitgesteld leed haar discours binnen. Het maakte het betoog niet meteen irrationeel. Integendeel, het gaf haar logische economische opvattingen een moreel aureool. De vraag is dan niet enkel wie een theorie zoals de hare kan, maar ook durft te ontkrachten.
Guy Verhofstadt verdeelde zelf de kaarten toen hij zich in Kigali verontschuldigde. Hij formuleerde de excuses van de sterke, en oogstte lof voor zijn nederigheid, overigens een ongemakkelijke gedachte. Ananya Roy draaide de zaken om: de democratisering van het kapitaal wint aan legitimiteit door er uitgesteld leed in te betrekken. Verhofstadt kiest voor vergiffenis, Roy voor daadwerkelijke genoegdoening.
Zo kom ik tot het derde en laatste element dat bij de discussie een rol speelt: is misbruik van uitgesteld leed mogelijk?
De vraag alleen al maakt sommige mensen woedend. Zeker, gevoeligheid voor uitgesteld leed is belangrijk, maar dat verhindert niet dat misbruik mogelijk blijft.
In de negentiende eeuw ontstond een vergelijkbaar debat over eigendomsrecht. De Code Napoléon gaf het een bijzondere positie, als hoeksteen van het rechtssysteem. Maar absoluut was het niet: wanneer iemand op zijn erf een hoge muur optrekt, enkel en alleen om zijn buurman daglicht te ontnemen, maakt hij misbruik van het eigendomsrecht. Zo werd de macht van de sterke beperkt.
Misbruik van uitgesteld leed ligt nog moeilijker. Daarbij ziet het slachtoffer, de zwakke, zijn recht op compensatie gekortwiekt. Een compleet ander plaatje, vooral emotioneel, maar ook slachtoffers kunnen misbruik maken van hun positie. Of nazaten van slachtoffers. Of hun landgenoten.
Het is niet uitgesloten dat iemand het uitgestelde leed en de pijn die ermee gepaard gaat, uitsluitend inroept om voordelen te bekomen die hem of haar op grond van eigen prestaties nooit te beurt zouden vallen.
Van dat vermoeden mogen we niet uitgaan, maar het kan wel. Concepten als kolonialisme en seksisme zijn te algemeen om ze van elke kritische bevraging vrij te stellen.
Kunnen we openlijk over misbruik spreken? Jazeker, al vergt het moed. Wie leed ernstig neemt, durft het in de ogen te kijken. Als het authentiek is, verdient het respect. En compensatie, al blijft de vraag voor wie precies, wanneer de slachtoffers al lang gestorven zijn. Maar respect betekent ook dat we misbruik, het zuiver instrumenteel aanwenden van uitgesteld leed, als mogelijkheid onderkennen. Wie daarvoor terug-deinst, vlucht voor wat leed werkelijk betekent voor de mens die lijdt. Hij maakt het onder het mom van respect ten diepste onbespreekbaar.
Een gesprek over uitgesteld leed blijft moeilijk. Het brengt een niet helemaal grijpbaar gevoel binnen in een discussie die wij graag rationeel willen houden. Uitgesteld leed wordt erkend, maar zelden diepgaand besproken. Vergiffenis vragen met geringe aandacht voor echte gevoelens of het leed erkennen zonder het mogelijke misbruik ervan onder ogen te zien, zijn twee manieren om de inhoudelijke discussie over uitgesteld leed te ontwijken.
Die discussie moeten we durven voeren, open en in vertrouwen. En vooral: concreet, met aandacht voor het detail en voor persoonlijk lijden. Abstracte beschouwingen over de Holocaust zeggen minder dan het beeld van afgeknipte haarvlechten, tastbaar herinnerend aan vrouwen die in de kampen stierven.
Het echte gesprek is niet enkel redelijk, maar ook zonder verontwaardiging. En menselijk.
Kerkjurist Rik Torfs (1956) was christen-democratisch senator, is rector van de KU Leuven en publicist.