Wandelen met Duchi
In het grote Amsterdam zoekt schrijver Jan van Mersbergen altijd naar het dorp. Hij vindt het tijdens zijn wandelingen met het hondje van zijn ex.
Charlie was een hondje met pleinvrees. Iedere dag stak hij de Hobbemakade over, langs de brandweerkazerne en de kantoren met het muurtje waar Charlie tegenaan piste, en dan kwam een weg, een strook gras, en het Museumplein, de open ruimte hier midden in de stad. Iedere dag was het voor het baasje van Charlie een worsteling om het kleine zwarte hondje die weg over te krijgen. Dan piste hij even snel op het gras en wilde weer terug naar zijn vertrouwde buurtje waar de straten smal zijn en de huizen dicht bij elkaar staan.
Ik kende Charlie en zijn baasje omdat ik destijds ook in die buurt woonde en vrijwel dagelijks het hondje van mijn ex uitliet. Zelfde formaat als Charlie, maar dan bruin en langharig. Duchi. Geen gezicht, een man met zo'n hondje. Ooit liep ik met Duchi over de Stadhouderskade. Een jongen waar ik mee voetbalde reed langs in zijn auto. Hij keek een paar keer goed of ik het echt was, met dat kleine harige beest, draaide het raampje open en het enige dat ik hoorde toen de auto me passeerde was een heel hard gelach. Later vroeg ik hem bij de voetbalclub waarom hij zo moest lachen. Hij zei: "Je liep op straat met een cavia!"
Door Duchi belandde ik in een bijzonder circuit in de stad: het sociale netwerk van de hondenbezitters. De band is onpersoonlijk maar sterk en regelmatig. Toen Charlie overleden was miste zijn baasje niet alleen hem maar ook het Museumplein. Lang kwam zij nog iedere ochtend op het plein, zonder hond. Gewoon om even bij de mensen te zijn die je jarenlang iedere ochtend zag.
Duchi leeft nog steeds. Inmiddels is hij bijna zestien. Mijn kinderen vertellen me af en toe hoe het met hem gaat. Hij is oud, doof, ziet heel slecht. Hij is vooral erg taai. Een hond geeft ritme - ik liet hem vaak op hetzelfde moment van de dag uit, liefst in de ochtend. Een hond moet simpelweg iedere ochtend naar buiten, hij moet pissen.
Een hond is gericht op andere honden. Een hond snuffelt en blaft, rent achter andere honden aan. Maakt niet uit wie de baas van die andere hond is.
Mensen in een grote stad passeren elkaar op de stoep zonder iets te zeggen. Met een hond kan dat niet. De hond maakt contact met een andere hond, de baasjes staan een moment stil, halen riemen uit elkaar of trekken die twee honden uit elkaar.
Ongevraagd contact, willekeurig, van alle rangen en standen. Het is vergelijkbaar met de school van je kinderen: je bent er dagelijks zonder dat je zelf de mensen uitkiest, en net als bij je kind wissel je informatie uit, maar dan over de hond - hoe die eet, slaapt, waakt.
Ook honden maken van de stad een dorp.
Ik ben vier jaar terug niet alleen van mijn ex gescheiden, ook van Duchi. Sindsdien woon ik in een andere buurt, in een andere straat. In die straat ken ik twee honden: een witte en een bruine.
Als het mooi weer is ligt de witte hond op de stoep voor nummer 12, waar het huizenblok een knik heeft en de stoep een soort pleintje vormt. Als het heel warm is ligt de witte hond onder het bankje in de schaduw. Soms steekt hij de weg over naar de voetbalvelden, pist tegen een boom of tegen het hek en sjokt weer terug. Ook staat hij vaak op het balkon op twee hoog. Dan fluit ik en kijkt hij naar beneden.
De buurman van een paar deuren verderop heeft sinds kort een jong bruin hondje, heel lief.
Eerst mocht je hem nog niet aanhalen. Dat is moeilijk. Inmiddels is het kleine bruine hondje flink gegroeid en mag iedereen hem aaien. Zijn baasje vertelde me dat er heel veel eten op straat ligt, scholieren die koeken en chips halen bij de Albert Heijn en hun brood weggooien. Dat is lastig, het hondje wil dat hebben, hij vreet alles.
Dat weet ik nog van Duchi. Hij had heel vaak eten te pakken. In de Pijp lag veel troep op straat: brood, friet, kippebotjes. Dat laatste is gevaarlijk voor honden.
Het Museumplein is met het Rijksmuseum, het Van Gogh en het Stedelijk een culturele hotspot. Aan de zuidkant ligt ook nog het Concertgebouw. Het plein is bekend van de massale feesten van Radio 538 op Koninginnedag en van de huldigingen van het Nederlands elftal en Ajax. Toeristen gaan op de foto bij de I AMSTERDAM letters. Het is een druk plein maar het is ook gewoon een groot grasveld. Op een doordeweekse ochtend is het plein van de honden, en van hun baasjes.
Iedere ochtend klikte ik de musketonhaak van Duchi's riem los, waarna het hondje het gras oprende. Hij kwam dezelfde hondjes tegen, ik kwam dezelfde baasjes tegen. De grap is dat ik de namen van die mensen niet kende, ik kende alleen de namen van de honden. Behalve dan die van Robert ten Brink die zijn labradors uitliet op het plein, vaak samen met zijn vrouw.
Er was een mooi slank bruin hondje dat Sophie heette. Duchi kon het goed met haar vinden. Haar baasje studeerde aan de Rietveld. Nog steeds ben ik benieuwd of ze wellicht al ergens geëxposeerd heeft, of ze doorgebroken is.
De meeste mensen die overdag tijd hebben om een uurtje met de hond te gaan lopen hebben vrije beroepen of werken 's avonds, of werken niet.
De boxer die altijd met een rubberen kip in zijn bek over de Hobbemakade slenterde had een baas die in de ochtend op de Albert Cuypmarkt de kramen opbouwde. Als de markt stond ging hij met de boxer op pad, in de middag zag ik hem vaak bijspringen bij de groentekraam of de tassenwinkel, waar ze maar hulp nodig hadden.
Schrijvers hebben de luxe hun eigen tijd in te kunnen delen. Ik was niet de enige schrijver op het plein. Er was een zwart-wit gevlekt hondje dat Robbie heette en dat hondje bleek van Rindert Kromhout te zijn, de kinderboekenschrijver. In die tijd wist ik dat niet, we spraken nooit over schrijven. Duchi en Robbie renden wat rond. Toen ik in de jury van de Woutertje Pieterse Prijs kwam zag ik het baasje van Robbie terug op een achterflap.
Er was een heel sterke hond die Sjors heette, van net om de hoek in de Frans Halsstraat, zijn baasje tenger en iel en heel vriendelijk. Sjors deed niks liever dan heel hard aan de riem trekken. Hij sleepte zijn baasje de straat door, het plein over.
Er was Meneertje, de langharige teckel uit de Frans Halsstraat. Zijn baasje rustig wandelend en in gedachten verzonken op de stoep of op de lichtlijn die over het Museumplein van het Concertgebouw naar de fontein bij het Rijksmuseum loopt.
"Meneertje", klonk het vaak in de straat als het baasje iets tegen het hondje zei.
Nadat in 2002 bij het Van Gogh Museum twee schilderijen werden gestolen kreeg het Museumplein er een hond bij: het pand werd permanent bewaakt door een grote Mechelse herder van een bewakingsdienst. De man - in legerbroek en zwarte jas - scharrelde met de hond strak aan de riem om het grijze gebouw. Duchi liep los en zocht zijn potentiële nieuwe vriend op, nieuwsgierig van aard. Hij ging gewoon voor hem staan kwispelen. De herder trok de riem nog strakker en liet zijn tanden zien. De man van de bewakingsdienst zei: "Als ik jou was zou ik hem maar aan de riem houden."
Ik zei: "Als ik jou was zou ik hem maar aan de riem houden."
Hij moet er maar voor zorgen dat zijn hond geen schade aanricht. Bovendien past een hond met een beroep niet tussen de relatief vrije honden.
Eén keer is Duchi echt hard gebeten, maar dat was door de hond van Quinto, het mooie café aan de Frans Halsstraat dat inmiddels niet meer bestaat en verbouwd wordt tot weer een trendy en kleurloos horecahok waar er in de Pijp al tientallen van zijn. Die hond lag altijd los, was groot, langharig en gaf geen enkel signaal. Geen kwispelen, niet ruiken, niet aftasten. Duchi liep langs en hij greep dat kleine beest gewoon. Een paar dagen had hij nodig om te herstellen, in het vervolg liep Duchi met een grote boog om het terras van Quinto heen.
Twee jaar geleden logeerde Duchi een weekje bij mij, in mijn nieuwe buurt. Het was hoog zomer. Mijn ex ging met de kinderen naar Bakkum en op de camping mochten geen honden komen. Ik wilde Duchi wel opvangen. Ik legde een kleedje op de bank en vertelde hem dat hij daar mocht zitten. Als ik naar bed ging deed ik de deur van de slaapkamer dicht, anders zou hij een plekje in bed opeisen.
Drie keer per dag wandelde ik met Duchi door mijn nieuwe buurt. Bij een winkeltje voor tweedehands kleding kreeg hij een hondenkoekje. De dames van het winkeltje zaten vaak buiten en ze hadden voor de hondjes wat lekkers klaarstaan in een blikje op de vensterbank. Dus ik kletste wat bij die winkel, en ook bij het postkantoor waar het personeel dol op honden bleek te zijn. Ik leerde in die week supersnel de buurt kennen.
Op de hoek van het Olympiaplein lag destijds vaak een heel oude grijze labrador op de stoeptegels. Ik denk dat hij niet meer leeft, ik zie hem nooit meer. Duchi negeerde hem altijd, maar als zijn baasje op het bankje zat knoopte ik wel een gesprek aan. Op de laatste dag van Duchi's logeerweek was er bij dat buurtbankje een zomerborrel met witte wijn en olijven en kaas. Die borrel pikte ik door Duchi even mee.
undefined