Waarom speculatie in Nederland windhandel heet en in Frankrijk niet vente de vent

John Law spottend afgebeeld als Zonnekoning. Beeld Archief Rijksmuseum
John Law spottend afgebeeld als Zonnekoning.Beeld Archief Rijksmuseum

Drie eeuwen na de eerste grote Nederlandse aandelencrisis dook historica Inger Leemans in het taalgebruik van die tijd. Ze ontdekte waarom speculatie in Nederland windhandel ging heten en in Frankrijk niet vente de vent.

Willem Schoonen

Windhandel. Een mooier woord kun je niet bedenken voor de woekertransacties met aandelen waaronder eigenlijk geen waarde zit. Toch valt het woord niet tijdens de eerste grote speculatiecrises van de zeventiende eeuw; het komt pas in gebruik in de achttiende eeuw. En alleen in Holland. Historica Inger Leemans ontdekte waarom: er was een andere wind gaan waaien.

Tot die tijd bracht de wind wel dingen in beweging - haren, blaadjes, hele bomen desnoods - maar was zij zelf niets. Ze was beweging maar geen substantie. Dat veranderde door de opkomende natuurwetenschappen, die ontdekten dat lucht substantie had en gewicht. In de zeventiende eeuw werd de barometer ontwikkeld die dat gewicht liet zien: luchtdruk. Christiaan Huygens gaf het oorspronkelijke Italiaanse ontwerp zijn bekende u-vorm, en de barometer werd daarmee niet alleen een aanwinst voor zeevaarders, maar ook een gewild object in de huiskamer.

De groeiende belangstelling voor de wetenschap van luchtdruk, wind en weer, vond zijn weerslag in taalgebruik, literatuur en beeldende kunst, zegt Leemans. En dat is wat de hoogleraar cultuurgeschiedenis aan de Vrije Universiteit in Amsterdam fascineert. Leemans: “De aandelenhandel ontwikkelt zich in de zeventiende eeuw. Het is voor mensen een nieuw fenomeen. Ze willen dat fenomeen doorgronden. Wat is het verschil tussen goederenhandel en aandelenhandel? En wanneer verwordt handel tot speculatie? Als je dingen wilt begrijpen, ga je vergelijkingen trekken en metaforen gebruiken. Dat zie je ook bij die nog jonge aandelenhandel.”

Metaforen

Windhandel, als metafoor voor speculatieve handel, klinkt ons nu zó logisch in de oren, dat zelfs historici niet de moeite hebben genomen na te gaan hoe dat woord in gebruik kwam. Je kunt je de wind niet toe-eigenen of vastpakken, en dus ook niet verhandelen. Het woord windhandel maakt heel duidelijk dat om het ijdele, dubieuze en mogelijk frauduleuze transacties gaat. Tijdens de eerste grote speculatiecrisis die de Lage Landen meemaakten is het woord echter niet gevallen.

Die eerste crisis was de tulpenmanie, begin zeventiende eeuw. De tulp groeide in korte tijd uit van een sierbloem tot een beleggingsobject. De gekte liep zo hoog op dat er in de jaren dertig van de zeventiende eeuw in Holland duizenden guldens werd betaald voor een bijzondere tulpenbol. Terwijl je toen voor datzelfde geld een Amsterdams grachtenpand kon krijgen. Bovendien werd er niet alleen veel geld neergeteld voor bijzondere tulpen, maar ook voor futures, termijncontracten op bollen die nog in de grond zaten.

De tekst gaat verder onder de afbeelding.

In deze spotprent op de beurscrisis van 1720 staat de ‘windkramer’ centraal, gezeten op een luchtstroom en met een windmolen op zijn hoofd. Wind is ‘t begin, wind is het end / Mijn kussen en mijn fondement, luiden de eerste regels van het bijgaande gedicht Beeld Archief Rijksmuseum
In deze spotprent op de beurscrisis van 1720 staat de ‘windkramer’ centraal, gezeten op een luchtstroom en met een windmolen op zijn hoofd. Wind is ‘t begin, wind is het end / Mijn kussen en mijn fondement, luiden de eerste regels van het bijgaande gedichtBeeld Archief Rijksmuseum

De speculatieve handel moest wel instorten, en deed dat ook, in 1637. De episode wordt nu soms ‘tulpenwindhandel’ genoemd, maar dat woord werd destijds helemaal niet gebruikt, zegt Leemans. Zelfs de verkopers van opties op tulpenbollen werden geen windhandelaren genoemd, maar ‘bloemisten die handelen onder de kap’. Ook in de vele pamfletten waarin de tulpenhandel werd aangeklaagd en vervloekt, komt het woord zelden voor.

Heel anders werd dat een eeuw later, toen in 1720 de eerste internationale aandelencrisis Europa teisterde. Die beurskrach begon in Frankrijk en kreeg uitlopers naar het Verenigd Koninkrijk en de Lange Landen. Terwijl het tijdens de Tulpenmanie een eeuw eerder nog om tastbare goederen ging, werd deze crisis veroorzaakt door aandelen in ontwikkelingsmaatschappijen. Ontwikkelingsmaatschappijen die gouden bergen beloofden, maar die omzetten zelden konden waarmaken. Geheel vergelijkbaar met veel internetbedrijven twintig jaar geleden.

Barometer

Die recente krach van twintig jaar geleden wordt in goed Engels internet bubble genoemd. Dat is de metafoor die de Britten drie eeuwen geleden, tijdens de beurskrach van 1720, gingen gebruiken; het beeld van de zeepbel die uiteenspat. De term ‘wind trade’ is in het Engels niet gangbaar. Je vindt hem wel in woordenboeken, maar alleen met verwijzing naar de speculatieve handel in de Lage Landen, zegt Leemans. Idem in het Frans, waar de term ‘bulle spéculative’ in gebruik kwam, de speculatieve zeepbel. Ook hier vond windhandel geen ingang. Wel jammer, zegt Leemans, want vente de vent klinkt mooi.

Dus, hoewel de natuurwetenschap de belangstelling had gewekt voor wind en weer, en de barometer in huis had gebracht, wordt windhandel alleen in Holland een veel gebruikte metafoor. Dat valt te verklaren, zegt de historica. In vergelijking met Frankrijk en Groot-Brittannië, hadden de Lage Landen een geavanceerd financieel systeem. Na de termijncontracten, die tijdens de Tulpenmanie al van hand tot hand gingen, waren er in de loop van de zeventiende eeuw tal van derivaten ontwikkeld, afgeleide financiële producten, variërend van opties tot verhandelbare verzekeringsproducten.

Windrecht

De Hollanders hadden subtiele metaforen nodig om de aandelenhandel die begin achttiende eeuw opkwam te onderscheiden van de handel die ze kenden. Weer en wind leenden zich daarvoor. Zo deden ‘naakt handelen’ en ‘in de wind handelen’ hun intrede ter aanduiding van de handel in aandelen met een onbekende en onvoorspelbare onderliggende waarde. De Fransen en Britten waren minder vertrouwd met derivaten, en gebruikten metaforen die hun morele afkeuring uitdrukten; het was onbetrouwbare, papieren handel, magie, het werk van de duivel.

Daar komt nog iets bij: wind was in de Lage Landen een economische factor van betekenis. Waar andere landen waterkracht gebruikten als mechanische kracht, stond Nederland vol met molens die van alles en nog wat aandreven. En de wind zelf is misschien niet direct verhandelbaar, het recht om die te oogsten in de vorm van windenergie is dat wel. Het Nederlands had woorden voor het recht een windmolen te bouwen, de windvang, de mogelijkheid dit recht te leasen, middels een windbrief, en de bepaling dat niemand een molen mocht bouwen die de jouwe in de weg stond: het windrecht. Kooplieden konden ook een aandeel nemen in windmolens, een part, vergelijkbaar met de aandelen in rederijen.

In het Frans en Engels ontbrak deze ontwikkelde windindustrie met haar verfijnde windvocabulaire. Windbuilen kenden ze wel, uit talrijke verhalen die in Europa de ronde deden. Daarin werd dichtgeknoopte leren zakken door duistere handelaren verkocht aan zeelieden. De zeilers zouden met het losmaken van de knoop de wind in de zeilen krijgen. Pure windhandel dus.

De tekst gaat verder onder de afbeelding.

null Beeld

• Van pornoroman naar de beursvloer

Het is in 2020 drie eeuwen geleden dat eerste grote aandelencrisis losbrak in Europa. Inger Leemans hoopt dat herdenkingsjaar op te luisteren met de resultaten van een onderzoeksprogramma naar emoties en taalgebruik in economie en aandelenhandel.

Het lijkt een verrassende wending, want Leemans is van oorsprong neerlandica en maakte naam met een studie naar pornografie in de vroeg-moderne Nederlandse literatuur (‘Het woord is aan de onderkant’, 2002). Maar zo gek is de wending niet, zegt ze: “Het idee voor dit onderwerp kwam juist op tijdens mijn onderzoek naar de pornografische roman. Pornografie wordt in de zeventiende eeuw een marktproduct, een consumptie-artikel. De pornomarkt draait om seks en geld. De aandelenhandel is vergelijkbaar; het gaat daarin om emoties, en om verlangen en macht. Dat ga je zien in de taal, in toneelstukken, op spotprenten en schilderijen. Met die hele cultuurgeschiedenis is nog vrijwel niets gedaan.”

Leemans en haar medewerkers duiken in pamfletten, theaterstukken en gedichten, en kijken naar spotprenten en schilderijen, om die cultuurgeschiedenis in kaart te brengen. Zo konden zij en haar promovendus Wouter de Vries ontdekken hoe het woord windhandel de Lage Landen vanaf 1720 dé term werd voor speculatieve handel. Emotie-economie, wordt het vakgebied wel genoemd: gevoelens in economie en beurshandel die hun weerslag vinden in woord en beeld. Het doet denken aan de gedragseconomie, ook een wetenschap die kijkt welke emoties en gevoelens de mens drijft in zijn economisch handelen. Want de homo economicus, die honderd procent rationeel altijd de optimale beslissing neemt, bestaat alleen in theorie; er loopt op aarde geen homo economicus rond.

Leemans: “Mijn onderzoek sluit daar inderdaad op aan. Maar een gedragseconoom onderzoekt hoe dat uitwerkt in de economie van nu. Ik voeg er de geschiedenis aan toe. In de vroegmoderne tijd werd economisch handelen door heel andere factoren bepaald dan nu. Status speelde een grote rol, maar ook eer, en waardigheid. Dat zie je terug in de taal die wordt gebruikt.”

“Er zijn overeenkomsten. De financiële crisis van een paar jaar geleden, kreeg in cartoons dezelfde verbeelding als drie eeuwen geleden: dikke, goed geklede mannen die met hoge hoed en al naar beneden storten, beelden van drijven of verzuipen, de mallemolen. Maar er zijn ook verschillen: we gebruiken tegenwoordig veel onpersoonlijke beelden, zoals diagrammen en grafieken. In de zeventiende en achttiende eeuw zie je veel meer beelden van mensen én van dieren.”

Leemans kijkt niet alleen naar het verleden, maar is ook regelmatig te vinden op de handelsvloeren van beursbedrijven. Om het vak te leren, en om te zien welke taal de beurshandelaren van vandaag bezigen. “Het beeld van de homo economicus is nog steeds dominant. De handboeken vertellen beurshandelaren dat ze zich vooral niet door emoties moeten laten leiden. Maar als je gaat kijken naar hun chats - handelaren chatten veel - dan zie je een en al emoties. We gaan de taal in die chats analyseren.”

De tekst gaat verder onder de afbeelding.

null Beeld

• De windhandel van John Law

Met zijn vele oorlogen en eindeloze feesten had Zonnekoning Lodewijk XIV, na zijn dood in 1715, Frankrijk berooid achtergelaten. De regent die de failliete boedel in beheer kreeg, Filips d’Orléans, zat met de handen in het haar, toen hij bezoek kreeg van een Schot, John Law. Law, een gewiekst econoom, wiskundige én kaartspeler, wist wel hoe hij Frankrijk weer aan het draaien moest krijgen. Het land had in zijn Noord-Amerikaanse kolonie Louisiana immers de rijkdommen voor het opscheppen.

Law richtte de Compagnie d’Occident op, in de volksmond de Mississippi Compagnie, die die rijkdommen zou gaan oogsten. Het was een ingenieus plan: de onderneming gaf aandelen uit, die werden geruild tegen staatsobligaties, die vervolgens werden vernietigd. Zo werd met kleurrijke verhalen over niet-bestaande rijkdommen in Louisiana de schatkist die de Zonnekoning leeg had gemaakt, weer gevuld. En meer dan dat, want Law bleef aandelen uitgeven, die gewild waren en in prijs bleven stijgen.

Tekst loopt door onder afbeelding

Law spottend afgebeeld als Zonnekoning Beeld
Law spottend afgebeeld als Zonnekoning

Toen het de Fransen duidelijk werd dat goud en edelstenen helemaal niet voor het opscheppen lagen in Louisiana, stortte de aandelenhandel in. Maar Laws recept had al navolging gekregen in Groot-Brittannië. Daar was het de South Sea Company die de staatsschuld overnam in ruil voor het recht aandelen uit te geven. Ook deze ontwikkelingsmaatschappij beloofde gouden bergen en zag daarop zijn aandelenhandel bloeien.

De bal rolde verder naar de Lage Landen. In ieder zichzelf respecterende stad werd een maatschappij opgericht die in aandelen ging handelen, van Veere tot Alkmaar en van Weesp tot Steenwijk. Op het hoogtepunt ging er in de Zeven Provinciën meer dan 300 miljoen gulden om in de aandelenhandel. Ter vergelijking: een kilo roggebrood kostte toen drie stuivers, schrijft historicus Halde van Rijn op de website Oneindig Noord Holland.

“De geldkoorts had zo toegeslagen dat er zelfs in Woerden en Utrecht, plaatsen die niet eens aan zee lagen, voor miljoenen in zeevaart en koopvaardij werd geïnvesteerd. Volgens gladde praters zou een kanaal door het Eemland voor grote concurrentie zorgen met Amsterdam, de belangrijkste handelsstad van de gezamenlijke Provinciën. Dat kanaal kwam er niet.” Ook in de Lage Landen stortte de aandelenhandel in.

En John Law?

In Frankrijk ging het gerucht dat hij steenrijk was geworden van de speculatiegolf die hij in gang had gezet. Klopt niet, zeggen historici. Law moest vluchten voor de volkswoede. Hij ging naar Italië, en stierf daar op 57-jarige leeftijd aan een longontsteking, zonder een nagel om zijn kont te krabben.

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden