null Beeld

EssayHomofobie

Waarom jouw quasi-homofobe grapjes me pijn doen

Ja, ik val op vrouwen, schrijft Sytske van Koeveringe, maar waarom moet de wereld daar voortdurend quasi-onschuldige grapjes en opmerkingen over maken? Waar zij dan weer niets van kan zeggen, want: grapje toch! ‘Dus vraag ik me nu hardop af: wanneer mag ik zeggen dat iets homofoob is?’

Sytske Frederika van Koeveringe

Is het niet het staren van een willekeurige (vaak mannelijke) voorbijganger, dan is het wel iemand in de kroeg die vraagt of ik en mijn vriendin zusjes zijn. Zijn het geen fluitende pubers, dan is het wel mijn vader die zegt dat hij blij is met de ‘liefdevolle vriendschap’ tussen mij en mijn vriendin. Is het niet mijn vrouwelijke collega die zich liever niet in mijn bijzijn omkleedt, dan is het wel de buurman die zijn middelvinger opsteekt als wij naar buiten komen. Is het niet een vriend die grapt dat het een trend is om op iemand van hetzelfde geslacht te vallen, dan zijn het wel vriendinnen die geen vrouwencafé in willen.

Als ik eerlijk ben, ben ik wekelijks getuige van negatieve houdingen ten opzichte van homoseksualiteit.

Ik kan nog wel even doorgaan met dit soort kleine, vaak onschuldige uitspraken of situaties. Als het me lukt de moed te verzamelen om door te vragen bij vrienden of familie, dan wuiven ze hun uitspraken lachend weg. ‘Zo bedoel ik het niet’ of ‘grapje toch.’ Negen van de tien keer lach ik mee en gaan we over tot de orde van de dag. Ik ken ze, ik weet dat ze geen kwade bedoelingen hebben.

null Beeld

Sytske Frederika van Koeveringe (1988) studeerde aan de Gerrit Rietveld Academie, is beeldend kunstenaar en schrijver van romans, essays, poëzie en toneel. Haar tweede boek, Dag nacht licht toch, werd genomineerd voor de Jan Hanlo Essayprijs. Ze werkt nu aan haar vierde boek, een onderzoek naar werk, dat dit najaar verschijnt.

Maar die uitspraken, opmerkingen, geluiden, vragen en situaties zijn zich gaan opstapelen. En nu vraag ik mij hardop af: draag ik door mee te lachen niet bij aan iets veel groters? Krijg ik genoeg ruimte om een ander tegen te spreken? Wanneer mag ik zeggen dat iets homofoob is? Of is alles wat goed bedoeld is onwetendheid, en mag daarom alles gezegd worden?

En als je je verbergt achter ‘zo bedoel ik het niet’, hoe bedoel je het dan wel? Hoezo raken mensen gepikeerd wanneer ik me afvraag of er sprake is van homofoob gedrag?

Homofobie is een samenvoeging van homo, wat staat voor homoseksuele geaardheid, en fobie, wat staat voor vrees, ziekelijke angst of afkeer. Een ziekelijke angst voor homoseksualiteit, homohaat.

Het woord duikt voor het eerst op in 1969, in een Amerikaans pornografisch tijdschrift genaamd Screw. De context: heteroseksuele mannen vrezen dat anderen zullen denken dat ze homo zijn. Die angst om als homo bestempeld te worden is niet van 1969, daarvoor sprak men van homoseksuele paniek.

Wanneer ik de betekenis van homofobie opzoek, lees ik grote woorden als discriminatie, uitsluiting, racisme en pesterijen. Als ik eerlijk ben, koppelde ik homofobie ook aan die grote woorden. Mijn brein legde automatisch een link met foto’s van mannen met opgezwollen gezichten. Eronder een bijschrift dat ze slachtoffer zijn van fysiek geweld vanwege hun seksualiteit.

Pot of lesbie

Als ik nóg eerlijker ben, koppelde ik homofobie nooit aan vrouwen. Opmerkelijk, want ik ben opgegroeid in een Fries dorp waar ‘vieze pot’ of ‘gore lesbie’ gebruikelijke scheldwoorden waren. Het meisje dat er openlijk voor uitkwam dat ze op meisjes viel, werd gepest. Ik had daaruit kunnen opmaken dat er een connectie is tussen discriminatie en een liefdesrelatie tussen twee vrouwen.

Maar goed, ik moet ook eerlijk bekennen dat ik me tot voor kort niet realiseerde dat de buitenwereld mij als pot zou zien. En dan ben ik er ook maar gelijk eerlijk over dat ik in de illusie leefde dat homofoob gedrag duidelijk aan te wijzen is en niet iets is dat onderhuids woekert. Maar dit straks.

Eerst terug naar het begin (als er een begin is). Toen ik op mijn dertigste eindelijk uit die kast durfde te stappen, had ik iets weg van een veel te blij hondje dat op alles net iets te enthousiast reageert. Ik voelde me lichter, vrolijker en vrijer. Ik voelde me meer mezelf, durfde ruimte in te nemen zonder me te anders of onbegrepen te voelen. Ik snapte ineens de uitdrukking uit de kast komen. Ik had in een donker hol geleefd en last van sombere buien gehad.

Nadat ik mijn familie en vrienden had verteld dat ik niet op mannen val, ging ik op date. Ik was nieuwsgierig naar andere vrouwen die op vrouwen vallen. Hoe definiëren ze zich, noemen ze zich lesbisch, queer, bi, pan, ­fluïde of geven ze er liever geen woorden aan? Ik wilde verhalen horen, in de hoop op herkenning.

null Beeld

Er was een vrouw die out & proud gay was en maar niet begreep dat er überhaupt vrouwen bestaan die vrijwillig samenzijn met een man. Iemand die op alle mensen viel, ongeacht geslacht. Er was een vrouw die graag met vrouwen wilde leven, maar niet met een andere vrouw een kind wilde omdat ze ‘dat traject niet wilde ingaan’. Er was iemand die zich niet wilde vastpinnen aan het woord lesbie, queer of wat dan ook. Ook was er een vrouw die haar pride-vlag had opgeborgen, omdat jongeren haar lastigvielen.

En dan was er die ene van wie ik zo onder de indruk was dat ik er binnen tien minuten uitfloepte dat ik nog maar net kwam kijken. Ze keek me doordringend aan: “Dus jij hebt nog nooit gehad dat mensen je nakijken, najoelen of fluiten omdat je met een vrouw hand in hand loopt?” Ik pulkte mijn bierviltje kapot en daarmee het gesprek en de avond. Maar haar vraag bleef me bij.

Toen ik een afspraak erna een vrouw vroeg over haar negatieve ervaringen, wilde ze het er niet over hebben: “Als ik die beerput open, ben ik bang dat ik à la minute depressief word, haha!”

Met de tijd ontmoette ik een vrouw van wie ik met trots mag zeggen dat zij mijn verkering is. Ik bestempelde mezelf als de gelukkigste vrouw van het universum én ontdekte iets waarvan ik niet dacht dat ik er getuige van zou zijn: het homofobe gedrag waar ik sinds mijn coming-out mee wordt geconfronteerd.

Onderhuids

Volgens Sara Ahmed, een Brits-Australische wetenschapper die schrijft over feminisme en queer-zijn, kan een verhouding of zelfs een vluchtige ontmoeting tussen een queer- en een heteropersoon leiden tot mentaal of, via langdurige stress, zelfs lichamelijk letsel. De samenleving is tenslotte heteronormatief en vele onderhuidse boodschappen die die norm bevestigen kunnen een queerpersoon belemmeren in haar alledaagse vrijheid. Wie niet past binnen de norm, wordt uitgesloten.

Mijn blik blijft hangen op het woord heteronormatief. Ik moet denken aan de opmerking: ‘Jij hebt gewoon een man nodig.’ En aan mijn ex-vriend die het een geil beeld vond: ik en een andere vrouw. Dit doet me denken aan alle keren dat mannen naar mij en mijn vriendin toekwamen met seksistische vragen en opmerkingen.

Niet alleen de samenleving is heteronormatief, ook het menselijk brein: een vrouw hoort met een man en als ze zich hieraan onttrekt, dan moet daar iets van gevonden of over gezegd worden. Als er zo’n duidelijke norm is, vraag ik me drie dingen af.

Micro-agressief gedrag

Er zijn zoveel verhalen van mensen die vinden dat ze niet binnen de norm passen, hoeveel moeten er nog volgen voor we iets milder en toleranter worden? Wie houdt die norm zo stevig in de stand?

Is er een collectieve saamhorigheid die mensen die geen hetero zijn buitensluit? En dan heb ik het niet over pride-vlaggen verbranden of een schietpartij bij een Amsterdamse gaybar. Maar over mondhoeken die omlaaggaan, wenkbrauwen die worden opgetrokken, over opzichtige pogingen om een vrouw te versieren, als je ziet dat ze met haar vriendin is.

Als dit micro-agressieve gedrag niet wordt erkend, als ik er niks van kan zeggen – want grapje – mag ik dan spreken van een homofobe samenleving of is dat te kort door de bocht? Waar ligt de scheidslijn tussen homofoob gedrag en handelen vanuit heteronormativiteit, lees: onwetendheid?

Zolang die zogenaamd onschuldige opmerkingen, geluiden en handelingen worden weggewimpeld, zak ik steeds dieper weg. Deels draag ik daar zelf aan bij, want ik lach flauwtjes mee, ik kijk weg. Ik zeg niet dat het me pijn doet of dat ik ervan schrik, ik stel geen vragen. Maar deels is het ook omdat ik de ruimte niet voel om níet te lachen, níet weg te kijken, wél te zeggen dat het me pijn doet, wél vragen te stellen.

null Beeld

Of hoort dit schuren bij een goed gesprek? Iemand floept er iets uit, er volgt een reactie en voilà, daar is een opening voor uitwisseling over hoe ieder naar het leven kijkt. Meestal laat je die liggen, omdat een gesprek nou eenmaal alle kanten op gaat, waarom alles overdenken en overal bij stilstaan?

Maar als ik eerlijk ben, herken ik me in het stuk van Sara Ahmed: bij vlagen voel ik me beperkt in mijn alledaagse vrijheid. Dan word ik me overbewust van mezelf, dan zorgen opgetrokken wenkbrauwen ervoor dat ik twee keer nadenk voor ik mijn vriendin over haar rug streel of haar in de rij van de supermarkt platknuffel, zoals heterokoppels wel doen.

Als ik eerlijk ben, raak ik mijn vriendin in het openbaar soms liever niet aan en voel ik me klein en onzeker. Als ik nog eerlijker ben, blijf ik in zo’n overbewuste bui liever gewoon thuis.

Ik draag een schild voor eventuele opmerkingen

Misschien is het woord homofoob net iets te groot voor al het kleine dat het in zich draagt. Door zijn grootsheid komt het hard aan en in die zin klopt het weer wel met wat ik erbij voel: ik maak me hard zodra ik de deur uitstap, draag een schild voor eventuele opmerkingen. En ook die ander draagt een hardheid in zich als die verbaal of non-verbaal commentaar levert en zich zo hoekig en groot maakt.

Dus graag zou ik het volgende aan de betekenis van homofobie willen toevoegen: homofobie zit in kleine, dagelijkse handelingen, in al die voorbeelden die ik noemde. En gaat het om vrouwenkoppels, of om mensen die zich als vrouw definiëren, dan neigt het vaak naar seksisme. Als ik zeg dat ik met een vrouw leef, word ik geseksualiseerd, geërotiseerd waar ik bij sta, vooral door mannen: ‘Mag ik tussen jullie in liggen?’

Ik word niet serieus genomen, ik word belachelijk gemaakt of weggewuifd als een fruitvliegje boven een rotte peer. Zoals een vriendin zei: “Vrouwenrelaties zijn van korte duur, zie het als een vlaag van verstandsverbijstering, vrouwen zijn ook gewoon mooi, je moet het niet serieus nemen.”

Meestal denk ik: ha, ik ben blij met mijn leven, met mijn vriendin, dus wat maakt de ander mij uit? Maar er is ook een ik dat vind dat ik moet kunnen zeggen dat die reacties onacceptabel zijn. Dat vind dat ik moet stoppen met meelachen of wegkijken. Dat vind dat die ander in het hokje homofoob geduwd mag worden, omdat ik met al mijn ikken in het hokje queer ben gepropt.

Gewoon een vrouw

Maar als ik, nog een keer, écht eerlijk ben, noem ik mezelf liever geen queer. Het woord maakt mijn seksuele geaardheid veel groter en aanweziger dan ik die voel. Ik ben ook dochter, zus, schrijver, goede vriendin, waardeloze vriendin, een idiote chit-chatprater en iemand die over stoepranden loopt.

Ik moet, tenslotte, eerlijk bekennen dat ik voor mezelf niet tot de lhbtiq+-community behoor. Ik zeg niet dat ik lesbi ben, of pot, of gay, of homo, of vrouw die van de andere kant is.

Ik ben gewoon een vrouw die, mocht je mij echt graag in een hokje willen duwen, op vrouwen valt. Maar binnen, in mijn huis en in mijn hoofd, ben ik gewoon een vrouw zoals iedere andere vrouw.

Lees ook:

Amsterdam is onveilig voor lhbtiq+’ers. ‘Gay capital? Een illusie’

Amsterdam had de wereldprimeur met het homohuwelijk, levert een lesbische minister en een lesbische Kamervoorzitter. Maar hoe veilig is het op straat voor lesbo’s, homo’s, biseksuelen en queers in wat eens ‘gay capital’ werd genoemd?

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden