Waarom is zo ? afgunst goed

Twee filosofen, Sebastien Valkenberg en Ger Groot, schrijven op deze plaats om beurten een polemische column. Reageer op www.trouw.nl/meer.

Ger Groot

Alsof vele jaren van politieke activiteit voor niets waren geweest, groef Eveline Herfkens een paar weken geleden met één zin haar eigen graf.

Bijna drie ton aan ten onrechte geïnde huursubsidie werd door haar achteloos afgedaan met een verwijzing naar de beruchte Nederlandse cententellerij, waarvoor zij nu eenmaal geen tijd had gehad.

De Nederlandse burger dacht daar anders over.

’Waarom zij wel en ik niet?’ is immers helemaal niet zo’n vreemde vraag. Hoeveel verklaringen er ook gegeven worden, onbehagen blijft er wanneer een medeburger zich blijkt te hebben verrijkt.

En dan is Herfkens’ akkefietje nog klein bier, vergeleken met wat het bedrijfsleven op dat punt presteert. Ook daar is het antwoord van iedere miljoenenbeurder hetzelfde: het stelt eigenlijk allemaal niets voor en protesten komen voort uit afgunst.

Nu zal dat laatste best, maar alleen een doorgewinterd moralist denkt dat daarmee ook de zaak zelf de wereld uit is.

Moralisten zijn veelbeurders zelden, maar de gemiddelde Nederlander is dat wel en hij laat zich met een dergelijke aanslag op zijn eigen deugdzaamheid gemakkelijk de mond snoeren.

Maar waarom? Mensen zijn afgunstige wezens: dat heeft de Frans-Amerikaanse filosoof René Girard in zijn omvangrijke oeuvre overtuigend aangetoond. Bijna alles wat wij zijn, komt tot stand door na-apen: we doen wat anderen doen en dus willen we ook wat anderen willen.

Zo leren wij ’mimetisch’ wat het betekent ’mens’ te zijn en vormen we door gezamenlijk hetzelfde te begeren een eendrachtige samenleving.

Dat gaat wel eens mis, wanneer er van datgene wat de ander wil (en wij dus óók willen) maar één is. Het mooiste meisje in de klas is daar zo’n goed voorbeeld van dat zelfs de tv er zich (figuurlijk) op gestort heeft.

Heel de literatuur, zo meende Girard, draait eigenlijk maar om één probleem: de één wil de ander, en een derde wil haar ook.

Die problemen zijn onoplosbaar – zodat de literatuur gelukkig tot in lengte van dagen vertelstof zal hebben. Maar ze zijn ook tamelijk bijzonder: zozeer dat we voor dit soort afgunst zelfs het aparte woord ’jaloezie’ hebben geijkt. De meeste begeerte laat zich redelijk kanaliseren.

Vroeger kende de maatschappij daarvoor strikte grenzen. Wat voor de één op grond van geboorte of groepslidmaatschap was weggelegd, was dat nog niet per se voor de ander.

Alleen in sprookjes werd een molenaarszoon ooit een prins, en dan nog meestal omdat hij dat eigenlijk vanaf het begin al geweest was. Maar in het gewone leven werd een dubbeltje nooit een kwartje, en zolang de cultuur dat gewoon bleef vinden had iedereen daar vrede mee.

Maar een democratische samenleving die in gelijkheid geloofde, moest andere wegen vinden om de afgunst te beteugelen. Ze vond daarvoor een geniale oplossing. Alle dubbeltjes werden kwartjes, de één wat sneller dan de ander, maar grosso modo bleven mensen min of meer gelijk. Dat was goed voor de onderlinge cohesie – en om de ambitie toch te blijven stimuleren kregen sommige hardwerkende kwartjes er een paar centen bij.

Dat – vond bijna iedereen – was welverdiend. Maar véle kwartjes voor één kwartje was dat niet meer, laat staan wanneer het in de guldens, tonnen en miljoenen ging lopen.

Daar begon de kostbare sociale samenhang onder te bezwijken en dat leidde tot protest. ’Waarom hij wel en ik niet?’ werd het motto van een afgunst die van de weeromstuit een deugd werd.

In hem spreekt immers een zuiver gevoel voor menselijke verhoudingen, dus voor het menselijke wezen zelf. In die afgunst toont zich ons besef van wat nog billijk en vooral wat niet meer billijk is.

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden