Waar waren we ook al weer gebleven
Het Eindhovense Van Abbemuseum vroeg binnen- en buitenlandse kunstenaars hoe Nederlands Nederlanders (willen en kunnen) zijn.
Nog even afgezien van de woordspeling, is de titel nogal krukkig. Waarom geef je een tentoonstelling die over ’de identiteit’ van ’de Nederlander’ gaat de Engelse titel ’Be(com)ing Dutch’?
Conservator Annie Fletcher van het Van Abbemuseum moet er wat om grinniken. Zo simpel als het lijkt is het niet. „Het gaat óver Nederland, maar de vraag geldt voor de hele wereld: hoe gaan we om met immigratie, wie zijn wij, hoe zien wij onszelf en hoe willen wij door andere gezien worden, en wat is de rol van een museum in een tijd van globalisering?”
Op al die vragen proberen 35 binnenlandse en buitenlandse kunstenaars en het Van Abbemuseum dat hen selecteerde, antwoord te krijgen. Ook de bezoeker zelf wordt geacht naar antwoorden te zoeken, want ’Be(com)ing Dutch’ valt allerminst samen te vatten met een geknakte tulp in een gebroken klomp met ginds een vliegende haring.
Waarom we het nou alweer of nog steeds over identiteit moeten hebben alsof ons leven daar van afhangt? Geen idee. Maar ’Waar waren we gebleven’ was vast een betere titel voor de tentoonstelling geweest.
Klompen zijn, net als Bataafse oerdamesfietsen, wel degelijk aanwezig op de tentoonstelling. De in Bangkok wonende Surasi Kusolwong modelleerde zijn klompen als voetbalschoenen. Maar dan aan het spit van een tafelvoetbalspel geregen. De tentoonstellingbezoeker mag/moet zelf een partijtje tafelklompvoetbal spelen. Kusolwong baseerde zich op de ’Militaire tafel’ die meubelontwerper Gerrit Rietveld in 1923 ontwierp. De flanken van de speeltafel dragen de elementaire (De Stijl-)kleuren blauw, rood en geel.
Er wordt heel veel gepraat op de tentoonstelling. Uit in de muur verstopte luidsprekertjes weerklinken douanevragen (’Wie ben je?’, ’Waar kom je vandaan?’, ’Ben je ooit eerder in het buitenland geweest?’).
Op videofilm vertellen de drie predikanten van de protestantse dorpskerk van Oud Beijerland op op de Hoeksche Waard over ethiek, oecumene, afgoderij en vreemdelingenhaat: ’niets menselijks is de Hoeksche Waarder vreemd’. Kunstenaar Hans van Houwelingen noemde zijn film ’De dorpskerk, hot air Hoeksche Waard’.
In de erezaal vertoont een persconferentie die Ayaan Hirsi Ali in het Brusselse EU-parlement gaf. Een onbegrijpelijk toneelstukje vol verschillende talen, microfoons, camera’s en gewichtig kijkende parlementariërs.
De tentoonstellingsbrochure probeert de toeschouwer op weg te helpen: „Korte fragmenten worden herhaald en ondertitels zijn toegevoegd. De vrouw die het middelpunt van alle aandacht vormt, bevindt zich vaak achter of tussen anderen. Ze wordt een representatie van zichzelf, misschien wel slechts het onderwerp van claims en agenda’s. Ons wordt gevraagd naar de foto te kijken en ons af te vragen welk soort Nederlands burger we hier zien.”
Mario Rizzi timmerde drie kleine vakantiehuisjes bij elkaar, waarin zijn films tonen wat hij zag in de maanden dat hij als kunstenaar uit Turijn in Eindhoven verbleef. „Zijn project heet ’Gefeliciteerd’ omdat dat het eerste woord is dat een nieuwe Nederlandse of Nederlander hoort wanneer zij of hij het staatsburgerschap ontvangt, dus letterlijk op het moment dat ze Nederlands worden”, aldus de brochure.
Postuum is Ed van der Elsken aanwezig met zijn foto’s van blonde Nieuwmarktdellen en zwart Zeedijkpenose. En met de komst van jazz, en dus ook de komst van de eerste neger in het straatbeeld.
Als slotstuk van de tentoonstelling ontwierp Michael Blum een even vindingrijk als alarmerend labyrint. Het begint als een pikzwart gangenstelsel, alleen verlicht door neontekstbordjes waarop ontstaan, ontwikkeling en neergang van de staat Israël valt te lezen.
Vervolgens kringel je jezelf een trap naar de klokkentoren op, waarover het daglicht is teruggekeerd, hoop dus weer gloort na dat obscure gangenstelsel en je met verlichte tred voort denkt te kunnen.
Maar dan sta je aan de grond genageld. Eerst nog door de muffe geur en ongelooflijke zooibende die de zolderverdieping openbaart. Het wemelt van de bedden, matrassen, babyledikanten, te drogen gehangen kleren, handdoeken en Israëls nationale tweekleur met de Davidsster, dierentuinspeeltjes voor kleuters, ’Eindhoven Bussiness Game’ als lokale Monopolyvariant, koffers met ingeblikt eten. Wat ís dit: een dronkemansbende uit een jeugdherberg, een hals over kop verlaten asielcentrum of wodkaonderkomen van Oostblokse aspergestekers?
Door die zooi heen ontpopt zich opeens onversneden grimmigheid, verteld door letterlijke tekens op de wand. Zoals filmische boeven in de gevangenis hun dagen tellen met verticale en diagonale krijtstreepjes op de muur, zo staan hier de dagen van de week op de wand woord voor woord uitgeschreven. In het Nederlands en in het Ivriet. De dagen zijn letterlijk geteld, ook al proberen de bewoners kennelijk nog Nederlands te leren.
Het blijkt een van de fictieve opvanghuizen, die Nederland zal inrichten bij het overlijden van de staat ’Israël 1948-2048’. Het is Anne Franks omgekeerde exodus: opgejaagde Israëliërs vluchten naar Nederland.
Zwart op wit en in adolescent stenoschrift staat het op de muur gekalkt: ’Terug naar Yurop’.