Waar niets raar is

In de buurt elkaar groeten en helpen als het nodig is, maar verder graag prettig langs elkaar heen leven. Tijd-redacteur Ally Smid brengt een ode aan de hoofdstad.

ALLY SMID

Voor ik in Amsterdam ging wonen, had ik met het ouderlijk gezin weleens het Bijbels Museum bezocht en een rondvaart gemaakt. Op één dag. Dat was het. Ik kende er niemand.

Toch kon ik niet wachten om er op m'n achttiende te gaan studeren. Uit het vertrouwde dorp naar de grote stad. Ik voelde me vrij. Zelfs op kamers bij die oude man die altijd net in diezelfde ongewassen blauwe kamerjas door z'n keukentje scharrelde als ik er wilde koken. Hij bood woonruimte aan in het kerkblad. Hij zou wel deugen, dachten we.

Hij bleek oké.

Intussen zoog ik Amsterdam in me op. Ik hielp de ontzuiling een handje en haalde in razend tempo in wat ik had gemist: films, boeken, voorstellingen, alles van de VPRO, alles in de stad van het debat. M'n astma ging over.

Zeventien jaar later woon ik er op tweehoog met twee balkons, manlief en twee kleine kinderen. In een gehorig huis aan een negentiende-eeuws pleintje dat in het centrum van Parijs niet zou misstaan, maar waar de hoge trap naar de eerste verdieping genadeloos meteen achter de voordeur begint. Zelfs voor de ingeklapte kinderwagen is geen plek. Die ligt vaak achter in de kofferbak van de auto, waar papa geregeld gedachteloos mee wegrijdt naar z'n werk, zodat de al best zware baby buiten toch weer in de buikzak moet.

Elk weekend verkassen we naar onze oude caravan op een camping bij het strand. En door de week verkennen we, tussen het werk door, elke vierkante meter van het Vondelpark. Als op een motregenachtige maandagochtend bij een kinderspeelplaats zwervers zich uit het huisje van een klimtoestel worstelen, hobbelen onze kinderen er een paar minuten later vrolijk rond. Zij negeren de drollen (mensenpoep, geen twijfel) die er liggen.

Een junk bivakkeert ongevraagd een nacht in onze auto. We moeten hem wakker schudden, want we gaan naar opa en oma.

De auto stinkt.

Het was ons buiten de grote stad allemaal niet overkomen.

Je hebt ook huizen met tuinen en garages.

Inmiddels, weer anderhalf decennium later, leef ik in de luwte van de stad, in een wijk waar mensen elkaar groeten, zelfs weleens een praatje maken of elkaar helpen, maar vooral prettig langs elkaar heen leven.

Met zonderlinge, licht gedrogeerde hippies in een voormalig kraakpand die ongetwijfeld nooit betaald werk zelfs maar hebben gezocht. Maar ook succesvolle ondernemers, mannen én vrouwen, die al vroeg strak in pak uit hun schoenendoosappartementen vertrekken. En gewone gezinnen - witte, zwarte en alles daartussenin.

Met een man met psychische problemen die in een zomer nachtenlang in een oud kippenhok slaapt naast dat kraakpand. Niemand die er een punt van maakt.

Met veel homostellen die zich er prettig voelen.

Met een beroemde zanger en een modeontwerper die gewoon langsfietsen, zonder dat iemand hen nakijkt.

Op het grote grasveld dat van iedereen is, en waar hondendrollen door hondeneigenaren zelf worden opgeruimd, hoef ik geen schutting van de Gamma neer te zetten. Laat staan dat ik één keer per week moet grasmaaien. Maar ik kan er wel picknicken. Zo vaak ik wil. Zonder dat iemand dat raar vindt.

Het beschaafde burgermansleven dat ik in de stad leid, zou mislukken in een dorp. Ik zou te veel belangstelling krijgen voor de buurman. Of hippie willen worden. Nu hoeft dat gelukkig niet.

undefined

reageren

Waar woont u liever: in de stad of op het platteland? En heeft u daar bewust voor gekozen? Schrijf het ons voor woensdag in maximaal 150 woorden, via tijdpost@trouw.nl. Vermeld alstublieft uw naam en woonplaats.

undefined

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden