Voortdobberend op instinct en emoties
Hoewel hij in het harnas en dus in een glansrol op het toneel wilde sterven, is de Britse acteur sir John Gielgud, een van de grootste toneelspelers van de twintigste eeuw, op 96-jarige leeftijd in zijn Britse landhuis bij Aylesbury in Buckinghamshire overleden.
In het voorjaar van 1999 speelde hij nog in een tv-serie over Merlijn voor de Britse zender Channel4 omdat hij acteren nou eenmaal niet laten kon. Toen hij in 1994 negentig jaar werd, toonde hij zich weliswaar geroerd dat er in Londen een theater naar hem werd vernoemd, maar een gala-avond te zijner ere wees hij beleefd van de hand. Hij gaf er de voorkeur aan in een radio-productie de rol van Koning Lear te spelen, met naast zich onder anderen Emma Thompson en Derek Jacobi. En in 1987 stond hij, 83 jaar oud, na een afwezigheid van tien jaar weer op het toneel, waar hij in 'The best of friends' met zijn vertolking van een Cambridge-academicus grote bijval oogstte.
In de zomer van 1990 verbleef hij korte tijd in Amsterdam voor de opnames van 'Prospero's books', een door Peter Greenaway verfilmde versie van Shakespeare's 'The Tempest'. Voor Gielgud ging daarmee een wensdroom in vervulling: nog eenmaal voor een groot publiek de wijze magiër Prospero spelen, een rol die hem in de theaterwereld faam had bezorgd. ,,Er zijn betere Hamlets en Lears geweest, maar Prospero heeft niemand me verbeterd.''
Arthur John Gielgud (Londen, 14 april 1904) stamde via zijn moeder uit een acteursgeslacht; de bewonderde Ellen Terry was zijn tante. In 1921 maakte hij zijn debuut in Shakespeare's 'HenryV' bij de Londense Old Vic. Zijn tekst besloeg één zin. Sindsdien is hij uitgegroeid tot een van de grote klassieke theateracteurs van deze eeuw. Al voor zijn dertigste stond hij internationaal bekend als wellicht de beste Shakespeare-vertolker van zijn generatie, met grootheden als Laurence Olivier, Ralph Richardson en Alec Guinness als zijn directe rivalen. In 1953 werd zijn vooraanstaande positie in het theater bekroond met een adellijke titel.
Gielgud heeft alle dragende Shakespeare-rollen gespeeld, die van Hamlet zelfs honderden malen. In zijn autobiografie 'An actor in his time' schreef hij dat zijn opvattingen over acteren vooral door Shakespeare en Tsjechov beinvloed waren. Aanvankelijk imiteerde hij spelers die hij bewonderde en legde hij zich toe op 'gevoelig' spel -dat hij later zou afdoen als hysterisch en exhibitionistisch.
Het was tijdens de première van Tsjechovs 'Kersentuin' in 1924, dat hij er van doordrongen raakte wat acteren kon inhouden. ,,Ik begon toen voor het eerst te zien dat het mogelijk was een persoonlijkheid te projecteren die volkomen van de jouwe verschilde, in plaats van alleen maar te pronken met wat je kon.'' Ontspannen, van jezelf loskomen, dat was volgens hem het geheim van werkelijk goed acteren.
Aan die fase ging altijd een periode van hard werken vooraf. Gielgud bereidde zich voor door zijn rollen eerst helemaal met de hand uit te schrijven, vervolgens de klank en de lengte van de woorden te bestuderen en de spanningsbogen, juiste adempauzes, accenten en interpuncties op te zoeken. ,,Als je die lijn eenmaal te pakken hebt, kun je binnen die spanningsopbouw gaan experimenteren.'' Ondanks dat grondige huiswerk, placht hij pas in de loop van de repetities door 'trial and error' tot zijn uiteindelijke vertolking te komen. Gezien de resultaten, mogen we zijn uitspraak ,,Ik ben een leeghoofd (-) Nu en dan schijnt mijn methode te werken, zolang mijn medespelers bereid zijn die te gedogen'' gerust wegwuiven als ironische bescheidenheid.
Zijn spel hield hij fris door emoties uit zijn privé-leven aan te boren. Soms vond hij die methode iets obsceens hebben: ,,Je bestudeert iedere ervaring in je dagelijks leven zodat je er later een theatrale vorm aan kunt geven'', verklaarde hij in een interview. Achteraf geneerde hij zich ervoor dat hij zelfs de dood van zijn moeder had gebruikt om Hamlets monoloog 'To be or not to be' een extra lading te geven. Maar zijn acteerinstinct had het gewonnen van zijn schaamte.
Zo groot als zijn liefde voor Shakespeare en Tsjechov was, zo weinig affiniteit had hij met het werk van latere schrijvers als Brecht en Beckett. ,,Maar zelfs de beste acteur loopt vast, als hij de aansluiting bij de avant-garde van zijn tijd mist'', meende hij. Vermoedelijk was dat de reden dat hij op gevorderde leeftijd in stukken van eigentijdse auteurs als David Storey, Edward Bond en Harold Pinter speelde. Die glanzende vertolkingen gaven zijn reputatie een nieuwe impuls. Wie hem halverwege de jaren zeventig als Spooner in Pinters 'No Man's Land' zag, zal de subtiele dreiging die van zijn spel uitging niet licht vergeten. Zelfs wanneer hij zwijgend met zijn rug naar de zaal stond, sprak hij boekdelen.
Het vloeiende gemak waarmee hij in versvorm gezette teksten sprak, heeft altijd grote bewondering gewekt. Tijdens de opnames van 'Prospero's books' verklaarde een collega, dat Shakespeare's verzen hem pas duidelijk werden toen hij ze uit Gielguds mond hoorde. Zelf schreef de acteur die gave toe aan een goede adembeheersing en een muzikaal gehoor. Maar ook op dat punt was hij gespitst op effect: er moest vaart in zitten, want het was vreselijk belangrijk dat het publiek geen kans kreeg zich te vervelen. Vandaar dat het hem verwonderde wanneer toeschouwers, zoals bij Pinters 'No man's land', na afloop vroegen wat het stuk nu precies betekende. ,,Waarom zou een toneelstuk iets moeten 'betekenen', als de zaal zich de hele tijd geen moment heeft verveeld? Dat is toch zeker het belangrijkst (-) Het was voor mij voldoende dat de zaal gefascineerd was en voor raadsels werd gesteld.''
Voor de man die zei zich nutteloos te voelen als hij niet aan het werk was, betekende vooral filmen een nieuwe uitdaging. In het begin was hij camera-schuw omdat hij zijn gezicht, vanwege zijn forse neus, ongeschikt voor het witte doek vond; bovendien was hij bang in toneelgrimassen te vervallen. Tijdens de opnames voor 'Julius Caesar' (1952) keek hij de acteertechniek af van meer ervaren collega's.
Naarmate hij ouder werd, leerde het publiek hem kennen als een veelzijdig filmacteur. Kenmerkend voor zijn figuren, of ze nu malicieus, ernstig of frivool waren, was hun voornaamheid. Wellicht daarom beschouwden publiek en critici hem als een aristocratisch, zelfs cerebraal acteur. Dit tot Gielguds verbazing, want hij beweerde altijd te hebben voortgedobberd op zijn instinct en emoties. ,,Ik ben privé tamelijk gefrustreerd, kan heel moeilijk mijn emoties uiten, waardoor ik nogal hard en ijzig overkom. Terwijl ik in mijn vak juist héél emotioneel ben en vooral mijn best moet doen om die gevoelens in te perken.''
Desondanks, of juist daardoor, schitterde hij vooral in rollen met een aristocratisch of intellectueel aura, of het nu ging om een excentrieke schrijver ('Providence' van Alain Resnais) of om een afgemeten butler, zoals in 'Murder on the Orient Express' en 'Arthur'.
Maar ondanks zijn liefde voor film, beschouwde Gielgud toneel als 'het werkelijke klankbord'. Niets vond hij mooier dan het moment waarop hij het publiek doodstil kreeg met zijn spel. In zijn autobiografie vergeleek hij het met het gevoel van een generaal die de strijd geheel onder controle heeft.
De dood van deze gezaghebbende aanvoerder, die met Laurence Olivier en Ralph Richardson ruim een halve eeuw een schier onaantastbaar driemanschap vormde, betekent het einde van een glorieuze periode in de Britse theatergeschiedenis. Dat we hem via het witte doek en het televisie-scherm terug kunnen zien, is een kleine troost.