Volwassen uit de strijd
In Uruzgan hebben jonge Nederlandse militairen veel ervaring opgedaan, blijkt uit een boek over de missie. Ervaring waar oudere officieren zelfs jaloers op zijn.
Met de beste bedoelingen organiseert een jonge Nederlandse officier in de zomer van 2008 een bijeenkomst om een oude Russische bazaar (verzameling winkeltjes) in het gebied Sorkh Morghab nieuw leven in te blazen. Zijn plan pakt dramatisch uit. 'Vlak voor aanvang van de bijeenkomst heeft een suicider zich tussen een aantal mensen opgeblazen die op weg waren naar de shura, met als gevolg zes doden en vele gewonden. Ik stond op ongeveer zevenhonderd meter van de bewuste locatie en heb de ellende van deze actie van dichtbij meegemaakt. Ik heb de doden en gewonden gezien en zag de kinderen die verdwaasd en emotioneel de chaos aanschouwden.'
Dennis is een van de 23 jonge officieren die zijn verhaal doet in het boek 'Task Force Uruzgan (2006-2010), getuigenissen van een missie', dat vandaag in het Veteraneninstituut in Doorn wordt gepresenteerd. Niet eerder kwamen jonge officieren zo uitvoerig aan het woord over hun ervaringen tijdens de grootste militaire missie sinds de dekolonisatieoorlog in Indonesië.
Openhartig hebben de militairen aan majoor Jos Groen, senior onderzoeker van het Veteraneninstituut, verteld over hun dilemma's, angst, frustraties en schuldgevoelens, maar ook over de successen en de kameraadschap en saamhorigheid tijdens de missie. Het is het verhaal van jonge officieren die in een paar maanden tijd persoonlijk en vakmatig volwassen worden.
'Ik weet zeker dat ik wel eens een foute keuze heb gemaakt. Helaas kan ik dit niet terugdraaien. Ik heb dit niet expres gedaan, maar het waren nooit eenvoudige keuzes. Het waren beslissingen die soms in een split second gemaakt moesten worden', zegt Erik (Battle Group 3). Jonge officieren, midden twintig, moesten letterlijk beslissingen over leven en dood nemen, voor zichzelf maar vooral voor de militairen aan wie zij leiding gaven. Barry (Battle Group 7): 'Ik heb meermalen met mijn mannen over het uitschakelen van een tegenstander gesproken. Ik heb zelf een kerel in mijn vizier gehad en ik heb die man zien vallen nadat ik op hem had geschoten. Ik had hier vooraf over nagedacht. Achteraf vond ik het heel normaal. Persoonlijk had ik er geen slecht gevoel bij. Het was hij of ik.'
Stellan (Battle Group 4) beschrijft dat beeldend: 'De buitenstaander moet niet vergeten dat de handgranaten ons om de oren vlogen. Ik heb verschillende mannen gehad die op tien meter een aanstormende Afghaan hebben neergeschoten, waarbij ze de rode mist van het uitschot aan de achterkant van de vijand hebben gezien, waarna ze de Afghaan als een plumpudding in elkaar hebben zien zakken. Daarna ging mijn soldaat zelf verder met zijn eigen sprong om een nieuwe positie in het gevecht te bereiken.'
Vergeleken met eerdere missies is Uruzgan voor Nederlandse begrippen een zware uitzending geweest. Zeker in de eerste anderhalf jaar waren gevechtscontacten (troops in contact, kortweg TIC) met talibanstrijders aan de orde van de dag. Veel militairen wilden zo'n TIC zelf meemaken. Uiteindelijk is dat toch waarvoor je bent opgeleid en wat je tijdens je uitzending minstens één keer wilt meemaken.
Een commandant vertelt dat zijn manschappen weinig zin hadden in sociale patrouilles. 'Ze gingen liever naar de Tangi-vallei of de Tutu-vallei, want daar was de kans op actie groter. Acties waarvoor zij in hun ogen naar Afghanistan waren gekomen. Daar liepen ze misschien iemand van de taliban tegen het lijf.' Commandanten slaagden er uiteindelijk wel in om hun mensen ervan te overtuigen dat de TFU ook een opbouwmissie was.
Onderzoeker Jos Groen heeft ervoor gekozen om de getuigenissen zonder 'eigen beschouwing of reflectie' weer te geven. De interviews kunnen wat hem betreft dienen als ruw materiaal voor verdere studie naar de missie. "Ik wil die mannen en vrouwen hun verhaal laten vertellen, over de mooie en moeilijke momenten van de missie. Dat draagt hopelijk bij aan erkenning en waardering en aan een genuanceerder beeld van de missie."
Volgens commandant landstrijdkrachten Mart de Kruif beschrijft het boek "niet de objectieve en meetbare waarheid, maar de 'waarheid' waarmee onze mensen op de grond zijn geconfronteerd. Daardoor is het een indrukwekkend relaas van kameraadschap, emotie, shock, frustratie, moed, loyaliteit, vakmanschap en, bovenal, leiderschap."
De getuigenissen maken het toch wel mogelijk om enkele conclusies te trekken. De jonge officieren zijn in korte tijd volwassen geworden. Door hun opleiding aan de Koninklijke Militaire Academie, eerdere ervaringen en missiegerichte opleiding zijn ze gemiddeld genomen goed op hun taak voorbereid. Maar pas als je in het echt te maken krijgt met vuurgevechten, aanslagen met bermbommen en gewonden en doden in eigen gelederen, weet je hoe dat voelt en of je onder zulke omstandigheden overeind blijft. 'Ik heb enorm veel over mijzelf geleerd', vertelt Geert. 'Nooit eerder was ik een half jaar van huis geweest. Het was voor het eerst dat ik onder een dergelijke fysieke en mentale druk heb gewerkt, iets waarvoor ik tot dan toe slechts had getraind. Er zijn verhalen genoeg over mensen die in een TIC zijn beland en even de weg kwijt waren. Andersom waren er mensen aan wie vooraf werd getwijfeld, die opeens alle skills en drills, alsof het gesneden koek was, hebben uitgevoerd.'
De Nederlandse krijgsmacht beschikt door de Uruzgan-missie over jong kader met veel operationele ervaring, waar oudere officieren wel eens jaloers op zijn. Het is wel de vraag wat de officieren met deze ervaring kunnen, nu er fors op Defensie wordt bezuinigd. Een zelfstandige missie met de omvang van de Task Force Uruzgan is de eerstkomende jaren en waarschijnlijk ook op langere termijn niet meer mogelijk. Nederland heeft met de missie in Uruzgan zijn martialiteit (krijgshaftigheid) laten zien, zegt militair deskundige Christ Klep. "De theorie van martialiteit is dat die alleen werkt als een land daarvan om de zoveel tijd het bewijs kan leveren door deel te nemen aan operaties en missies die politiek en samenleving serieus nemen."
Het aanzien dat militairen vanwege hun gevechtservaring genieten, neemt ook af als die ervaring geen vervolg krijgt. Klep: "De doorloopsnelheid ligt tussen de vijf en tien jaar. Als er binnen die tijd niets gebeurt, wordt het ongelooflijk moeilijk om de martialiteit vast te houden. De geloofwaardigheid van de krijgsmacht komt dan onder druk te staan. Die wordt immers afgemeten aan de prestaties. Nu kan de krijgsmacht nog zeggen: 'Wij zijn er geweest, wij hebben gevochten en mensen gedood, wij hebben zelf 24 doden geïncasseerd.' Maar dat effect ebt met de jaren weg."
Frustratie ligt op de loer - zoals dat ook al het geval was kort na terugkeer in Nederland. Barry: 'Van een tactisch commandant, die soms met 24 voertuigen en honderd man optrad, ging ik terug naar een functie als commandant waarbij ik leiding aan een peloton (rond de dertig militairen; red.) op de kazerne gaf. (...) Ik heb wel eens op het kantoor gezeten dat ik dacht: zat ik maar weer in Afghanistan. Ik was daar continu met mijn werk bezig en had echt de verantwoordelijkheid en nam beslissingen die ergens om gingen.'
Gemiddeld houdt 3 tot 5 procent van uitgezonden militairen langdurig psychische klachten over aan een missie. In hoeverre dat ook geldt voor de geïnterviewde militairen, zal nog moeten blijken. Ervaringen met gewonde en omgekomen collega's hebben diepe indruk gemaakt, maar hebben zoals dat heet vaak ook een plaats gekregen. 'Iedereen was door de dood van Mark behoorlijk geraakt', vertelt een pelotonscommandant. 'De woorden van de overste tijdens de ceremonie waren dermate goed gekozen dat de rug weer werd gerecht en eenieder in staat was dit tragische verlies te verwerken.'
; door drs. J.M.H. Groen, 512 blz., ISBN 978 94 6190 830 8, prijs 25 euro, per mail te bestellen via taskforceuruzgan@veteraneninstituut.nl
Gevechtstroepen
De meeste van de geïnterviewde officieren hebben deel uitgemaakt van de zogeheten Battle Group van de Task Force Uruzgan, tussen 2006 en 2010 gevormd door eenheden van de Koninklijke landmacht en het Korps Mariniers. De Battle Group was verantwoordelijk voor het onder controle brengen en houden van de drie bevolkingscentra in de provincie Uruzgan: Tarin Kowt, Deh Rawod en Chora. Daartoe ondernam de Battle Group acties tegen taliban-strijders en werden patrouilles gereden en gelopen. Daarnaast begeleidde de eenheid het Provinciaal Reconstructieteam (PRT), dat in Uruzgan talloze opbouwprojecten opzette.
De meesten van de 24 Nederlandse militairen die bij de missie om het leven zijn gekomen, maakten deel uit van een van de twaalf Battle groups.
undefined