VOC-man zonder scrupules

Jan Pieterszoon Coen maakte van handelsonderneming een machtsfactor

PAUL VAN DER STEEN

"Daar kan wat groots verricht worden", zei Jan Pieterszoon Coen begin zeventiende eeuw over de Nederlandse mogelijkheden in de Oost. Vrij naar zijn woorden was Nederland lang trots op de verrichte prestaties in Indië. Daar werd volgens velen iets groots verricht.

Coens 'Dispereert niet' groeide - zeker in protestants-christelijke kringen - eveneens uit tot een gevleugelde uitdrukking. Koningin Wilhelmina bemoedigde er haar onderdanen mee. Gevangenen in het Oranjehotel in Scheveningen kerfden het in de muur. Tegelijkertijd gebruikten Nederlandse fascisten de tekst.

Coen gold lang als een vaderlandse held. Nota bene de katholieke voorman Herman Schaepman hield een feestrede bij de onthulling van het standbeeld in Hoorn in 1893. Vijf jaar later kende de dichter Albert Verwey geen twijfel bij het motiveren van een beeld van Coen op de nieuwe Beurs van Berlage in Amsterdam: de VOC-man was een geboren soeverein met een brede blik, een actieve leider die begeesterde door zijn grote overwinningen.

Tegengeluiden klonken ook. De dichter Jacob Cats en Pieter van Dam, een vroege geschiedschrijver van de VOC, hekelden hardvochtige optredens van Coen. Voor twintigste-eeuwse Indonesische nationalisten symboliseerde hij de Nederlandse onderdrukking. En toen het standbeeld van Coen bij de afbraak van de Hoornse kermis in 2011 van zijn voetstuk werd gestoten, was het even de vraag of hij er weer op zou worden gehesen. Verdiende deze man wel een dergelijk eerbetoon?

'Jan Pieterszoon Coen (1587-1629). Koopman-koning in Azië' dat volgende week verschijnt, is gek genoeg de eerste wetenschappelijke biografie van de man die nog altijd geldt als een kopstuk van de Gouden Eeuw, ondanks de controverses over zijn persoon. Jur van Goor, die tot een dikke tien jaar geleden geschiedenis van het kolonialisme en de dekolonisatie doceerde aan de Universiteit van Utrecht, wilde die omissie goedmaken. Hij wilde een boek dat zowel de discussie rond Coen als zijn betekenis in perspectief zet. En passant streefde hij naar een kleine correctie van de geschiedschrijving over de beginjaren van de VOC. Daarin wordt volgens Van Goor te veel nadruk gelegd op de economische aspecten van het bedrijf en te weinig aandacht besteed aan de politieke rol ervan.

Daarom ook is voor Coen de titel koopman-koning gepast. Hij zette de compagnie, in eerste instantie toch vooral een handelsonderneming, in korte tijd op de kaart als politieke en staatkundige macht in Azië. Vanaf het moment dat hij werd benoemd tot gouverneur-generaal mat hij zich bovendien vorstelijke allures aan en bediende zich in stukken van het majesteitsmeervoud. Waar 'we' stond, bedoelde hij zichzelf.

Dat kan een erfenis zijn van zijn jaren als leerjongen in Rome. Rijke koopmansgeslachten hielden er daar een bijna aristocratische levensstijl op na en hechtten grote waarde aan hun eer en faam. Bij de wat oudere Coen in de Oost was het niet anders. Geboren en getogen in Hoorn en van calvinistischen huize, deed hij zijn eerste werkervaring op bij een rooms-katholieke Vlaamse familie in Rome. Daar leerde hij veel over de handel en het moderne boekhouden. Ook zijn machiavellistisch aandoende betogen van later, waarin de staat een prominente rol kreeg toebedeeld, en het retorisch vuurwerk in zijn stukken droegen de sporen van zijn Italiaanse jaren. Van Goor belicht deze periode ondanks een gebrek aan bronnen redelijk uitvoerig. En terecht.

Eenmaal in dienst van de VOC maakte Coen snel promotie. Hij was relatief goed opgeleid. In de motivering van de benoeming van de West-Fries tot hoofd van de factorijen in Bantam en Jakarta uit het najaar van 1613 werd deze omschreven als 'een persoon zeer matig van leven, zedig, goed van karakter, geen dronkaard, niet eigenwijs, zeer bekwaam in het vergaderen, zeer goed thuis in de handel en het boekhouden'.

De gedreven workaholic Coen onderscheidde zich als gouverneur-generaal en in andere functies door zijn systematische aanpak en analytische vermogen. Hij was bij voorkeur manager - een bureauman zou je tegenwoordig zeggen - maar als het nodig was, besliste hij ook mee over militaire zaken en trok hij erop uit. Al die kwaliteiten waren hard nodig, want de VOC moest ter plaatse op vele borden tegelijk schaken, woekerend met een voortdurend tekort aan mankracht, geld en schepen.

De Nederlanders streden tegen Spanje en Portugal, waren tegelijkertijd verwikkeld in een concurrentiestrijd met de Engelsen (bondgenoot in het conflict met de Iberische landen) en werden daarnaast nog eens geconfronteerd met de plaatselijke bevolking die zich soms tegen de compagnie keerde. Ondertussen diende elke stap verantwoord te worden voor het thuisfront, de leiding van de VOC verenigd in de Heren XVII.

Onder Coens leiding verschoof het hart van de Nederlandse activiteiten in de Indische archipel van de Molukken in het oosten naar Java in het westen, waar hij Batavia stichtte. Die plek lag een stuk centraler ten opzichte van andere aandachtsgebieden van de VOC.

Coens reputatie was al snel gevestigd. De Engelsen klaagden over 'die vervloekte Nederlanders die ernaar streven de hele handel en scheepvaart van de christenheid over te nemen, evenals de heerschappij ter zee'. Velen van hen haatten Coen uit het diepst van hun hart. "Er is in Indië een man die de strop verdient", zeiden sommigen van hen.

De slechte naam die hem tot op de dag van vandaag achtervolgt, kreeg Coen door twee gebeurtenissen: de manier waarop hij in 1621 huishield op de Banda-eilanden, en de strengheid waarmee hij de tieners Sarah Specx en Pieter Kortenhoef strafte voor hun vrijpartij onder zijn dak in 1629. Van Goor praat niets goed, maar laat - kenmerkend voor de evenwichtige en uitstekende biografie die hij schreef - zien hoe Coen tot zijn ingrepen kwam.

Controle over de Banda-eilanden garandeerde het monopolie op de handel in het felbegeerde nootmuskaat. Na meerdere niet nagekomen afspraken met de Nederlanders besloot Coen tot een campagne. Toen uiteindelijk de moessontijd aanstaande was, greep hij ongenadig hard in, ten koste van duizenden Bandanezen. De gouverneur-generaal deed dat ook omdat een Nederlandse overwinning cruciaal was voor de reputatie van de VOC in Azië.

In het geval van Specx en Kortenhoef stond wat Coen betreft evenzeer de eer en faam van de compagnie op het spel. Seks voor het huwelijk in combinatie met ongeoorloofd binnendringen van zijn vertrekken kon hij niet tolereren. Specx werd publiekelijk gegeseld, Kortenhoef onthoofd. Ook overzee dienden de burgerdeugden in stand te worden gehouden.

Jur van Goor: Jan Pieterszoon Coen (1587-1629). Koopman-koning in Azië. Boom; 574 blz. euro 39,90. Volgende week in de winkel

undefined

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden