VOC: een koloniale moloch, geen voorbeeld

Laten we een voorbeeld nemen aan de VOC, riep premier Balkenende enthousiast uit. Maar naast ondernemingszin wordt de geschiedenis van de VOC vooral getekend door geweld, slavernij en corruptie. En de economische betekenis van de VOC was helemaal niet niet zo groot.

door Gijs Moes

Jacob van Neck is een lichtend voorbeeld voor de hedendaagse Nederlandse ondernemer, zeker voor degene die kansen zoekt in Azië. Hij voer in 1598 met acht schepen uit naar ’de Oost’. Alle acht kwamen ze terug, rijk beladen met nootmuskaat, foelie, kruidnagelen, zijde en andere kostbaarheden. De geldschieters maakten 400 procent winst op hun investering.

Maar in hetzelfde jaar voeren nog twaalf schepen uit en daarvan kwamen er helaas acht niet terug. Zo kapseisde de ’Maan’ uit Middelburg al bij Dover, tijdens het afvuren van saluutschoten en werd de ’Trouw’ uit Rotterdam door de vijand veroverd. Ook de schepen die wel terugkwamen, leverden verliezen op.

Tijdens het bijna twee eeuwen durende bestaan van de VOC, vanaf 1602, was het economisch succes wisselend. En ook als de zaken wel goed gingen, gebeurde dat vaak op een manier die nu niet meer als voorbeeld kan gelden.

Dieptepunt is het optreden van Jan Pieterszoon Coen. In 1622 veroverde hij met 2000 man de Molukse Banda-eilanden, destijds de enige plek ter wereld die nootmuskaat en foelie opleverde. De gehele bevolking werd uitgemoord of gedeporteerd, puur uit winstbejag. Want de VOC kreeg zo voor geruime tijd het monopolie op de lucratieve handel in deze specerijen.

„Denk toch wat meer in de geest van de VOC”, riep een positief ingestelde premier Balkenende tijdens de algemene beschouwingen, enigszins geprikkeld door kritische opmerkingen van GroenLinks-fractievoorzitter Halsema. Die Tweede Kamer wist zich even geen raad met de oproep om de VOC als lichtend voorbeeld te zien.

„Het is een merkwaardige, tamelijk onzinnige opmerking voor een man die zelf historicus is”, zegt Henk den Heijer, docent maritieme geschiedenis aan de Leidse universiteit. „Dan heb je toch geleerd om de zaken in hun historische context te plaatsen. Het was een andere tijd, met heel andere waarden en normen. En over welke VOC had hij het eigenlijk?”

De compagnie heeft zo lang bestaan, dat er heel verschillende beelden van te schetsen zijn. Ook in economisch opzicht. De VOC ging van start met een kapitaal van bijna 6,5 miljoen gulden. Een enorm bedrag in die tijd, te vergelijken met een flinke aandelenemissie tegenwoordig. Maar het duurde vele jaren voor de VOC zijn aandeelhouders iets ging opleveren. Het kapitaal werd besteed aan de bouw van schepen en het opzetten van een handelsnetwerk.

In 1620 begonnen de geldschieters te morren, waaronder ook eenvoudige handwerkslieden die slechts vijftig gulden hadden geïnvesteerd. De bewindhebbers van de compagnie verantwoordden zich niet voor het gevoerde beleid en het uitkeren van dividend werd steeds uitgesteld. Toen het toch kwam, bleken de aandeelhouders niet in geld, maar in nootmuskaat betaald te worden –en nog veel te weinig ook, meenden zij.

Later stroomden de dividenden wel binnen. Maar die betalingen worden veelal overschat, meent Den Heijer. „Er wordt gesproken over 20 tot 30 procent. Maar dan gaat het over de nominale aandelen. In verhouding tot de koers van dat moment was het rendement een procent of vijf.”

De hele invloed van de VOC op de Nederlandse economie in de 17de eeuw wordt overschat. De handel op de Oostzee, via de Sont, was immers veel belangrijker. Niet voor niets sprak Johan de Witt van de ’moedernegotie’. En ook de transatlantische handel, in onder meer suiker, koffie, cacao en slaven, was groter dan die op de Oost. Voor de ontwikkeling van de Republiek was niet alleen de handel belangrijk, maar ook de nijverheid. En daarvoor waren hout en suiker van groter belang dan specerijen, waar niets meer aan hoeft te gebeuren.

„Dat de Nederlandse rijkdom in de 17de eeuw te danken is aan de VOC is een onzinverhaal”, zegt Den Heijer. „Het is natuurlijk een prachtige geschiedenis en het lijkt heel succesvol, maar de cijfers spreken voor zich.” In 1636 kwam ruim 54 procent van de import in de Republiek uit de Sonthandel, vooral uit de Baltische landen. De Atlantische handel was goed voor meer dan 31 procent; via de VOC kwam 14 procent binnen.

Later dalen de winsten van de VOC, vooral door de toenemende Engelse concurrentie. En als de compagnie aan het eind van de 18de eeuw wordt ontmanteld, blijft er een schuld van maar liefst 219 miljoen gulden over. Die vervalt aan de staat; de aandeelhouders zijn al hun geld kwijt.

Zelfs afgezien van het geweld is de manier waarop de VOC handelde niet direct een voorbeeld voor moderne ondernemers. De compagnie was vergaand verknoopt met de overheid. Die verstrekte het monopolie en gaf de VOC vergaande rechten, onder meer op lokale rechtspraak, het gebruik van geweld en het sluiten van verdragen.

Zo verwerd de compagnie langzamerhand tot een koloniale moloch, die voor een groot deel dreef op gedwongen arbeid. Vooral door Javanen en andere Aziaten, al werden er ook wel slaven uit Afrika naar de Oost gebracht. Corruptie vierde hoogtij: de bewindhebbers verrijkten zichzelf met de verkoop van ambten aan de hoogste bieder, de gewone werknemers verdienden wat bij door illegaal voor zichzelf te handelen.

Zo konden slimme zeelieden toch nog wat overhouden aan de grote vaart, want van de gage alleen werden ze niet rijk. In de loop der tijd kregen steeds minder Hollandse jongens trek in aanmonsteren. En dus kwamen de matrozen vaak uit andere landen, vooral uit Duitse gebieden. Veel Duitsers verbleven in Amsterdamse herbergen, waar ze op de pof leefden. Om hun schuld af te kunnen betalen, moesten ze wel gaan varen. De herbergiers, of ’zielverkopers’, lieten ze daarvoor tekenen.

Innovatie, een stokpaardje van premier Balkenende, heeft de VOC ook nauwelijks gebracht. Alleen op financieel gebied, want de compagnie geldt als voorloper van de moderne NV. Daar is wel wat op af te dingen, vooral vanwege de innige banden met de Staten-Generaal, maar feit is dat de aandelenhandel in Amsterdam is aangezwengeld door de eigendomsstructuur van de VOC.

Wat kunnen we nu opsteken van die befaamde VOC-mentaliteit? „De mensen waren destijds meer bereid risico te nemen”, zegt Den Heijer. „En de VOC is een uitvloeisel van die mentaliteit, niet de oorzaak. Later werd het een bureaucratische, door corruptie geplaagde organisatie, die worstelde om zijn met geweld verkregen monopolie te behouden. Ook dat is een deel van de VOC-mentaliteit.”

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden