EssayKitsch
Van kitsch naar kunst, hoe zelfs Bob Ross in het museum belandde
Soms druipt het er vanaf, andere keren is het op het randje. Kitsch is sentimenteel, laagdrempelig, en overal. Museum More brengt nu zelfs Bob Ross. Als kitsch zo alomtegenwoordig is, wat is er dan mis mee?
Bob Ross staat op Wikipedia omschreven als een Amerikaanse landschapsschilder. Technisch gezien klopt dat. Hij werd internationaal bekend doordat hij in de jaren tachtig en negentig een televisieprogramma had met de titel ‘The Joy of Painting’, waarin hij iedere keer een landschap schilderde. Maar een nieuwe of originele interpretatie van het landschap zag je Ross niet maken. Met z’n instelling dat er geen fouten waren, enkel ‘happy little accidents’ droop de zoetsappigheid niet alleen uit zijn stem, ook in zijn schilderijen was nooit iets aan de hand.
Knap was het, wat hij deed, toch zou een serieus museum geen werk van hem in de collectie nemen. De titel landschapsschilder klopt op papier wel, maar zijn werk staat in geen verhouding met dat van Ruysdael of Turner. Toch wijdt Museum More nu een tentoonstelling aan zijn werk. Alsof het Concertgebouworkest opeens, na een uitvoering van een symfonie van Wagner, de Vogeltjesdans inzet. Het schudt de kunstliefhebbers wakker.
Net als de muziek van André Hazes en de film ‘My Fair Lady’ valt Bob Ross wiens werk nu in Museum More hangt onder de kitsch. Het gaat bij de waardering in principe niet om de originaliteit of vakkundigheid, kitsch speelt in op andere registers. Serieuze kunst, daarover wordt op universiteiten verteld wat dat wel en niet is. Maar kitsch is glibberig terrein. Door te zeggen dat een bepaald genre kitsch is, schep je afstand. Er zijn veel mensen die het wél oprecht mooi vinden, mensen die er niet zonder kunnen. Maakt dat mij, ons, de kunstliefhebber die het alleen met een dikke knipoog waardeert, elitair? Of is er iets anders aan de hand?
Drek
Toen het rond 1880 voor het eerst in Duitsland opdook, was het woord kitsch al glibberig. Het komt waarschijnlijk van het werkwoord ‘kitschen’, waarmee stratenmakers het verwijderen van troep en vuil van een steen bedoelen. De conservatieve, sentimentele schilderijen van eind negentiende-eeuw hadden dezelfde sausbruine kleur als de drek van straat. Daarmee waren ze dus ‘kitschig’, zeker vergeleken met de frissere experimentele werken die een andere richting uitgingen. Die van de moderne kunst.
In eerste instantie gebruikten kunstenaars het woord vooral onderling. Als een manier om de concurrentie in het kunstenveld te diskwalificeren. Lang bleef kitsch negatief. Zelfs toen het Amsterdamse Stedelijk museum in 1989 voor veel geld een kunst werk aankocht van Jeff Koons, de Amerikaanse voormalig beurshandelaar met perfecte glimlach, die een porseleinen beeld van een varken had láten maken, sprak heel Nederland er schande van. Dit was geen kunst, dit was kitsch.
Kunst en kitsch lijken dus elkaars tegenpolen, ze gaan beiden uit van een oordeel. Hierbij zijn de ideeën van Immanuel Kant, zoals hij die in 1790 in zijn Kritik der Urteilskraft verwoordde nog altijd actueel. Kant schrijft dat iedereen die redelijk kan nadenken in principe iets mooi kan vinden. Toch vinden we niet allemaal hetzelfde mooi. Dat komt omdat een schoonheidsoordeel zelden zuiver is, er spelen altijd andere belangen mee. Een mooi landschap is vaak, zoals Kant het noemt, belangeloos welbehagen, het maakt voor de kijker weinig uit of een ander het aangenaam vindt. Bij kunst ligt dat ingewikkelder. Kant neemt als voorbeeld ‘een paleis dat ik voor mij zie’, dat hij om allerlei praktische (een fijne woning) en achterliggende redenen (strategisch) interessant kan vinden, waardoor het pure, onpartijdige oordeel over schoonheid ingewikkeld te vellen is. Er bestáát wel een idee van de ideale schoonheid, maar dat oordeel komt nooit ongehinderd de wereld in. Het bestaat slechts in onze verbeelding.
Kunstenaars zijn, in de ogen van Kant, altijd op zoek naar die ideale vorm. Niet, zoals Bob Ross, door het vorige schilderij dat hij maakte te imiteren, maar doordat de kunstenaar van binnen weet wat die ideale vorm is. Dat is volgens de filosoof de kracht van hun verbeelding. Daarbij vindt Kant dat een kunstwerk origineel moet zijn: enkel een genie, een kunstenaar die zijn aangeboren talent omzet in nieuwe regels, kan goede, mooie kunst voortbrengen.
Al snel kwam de jongere Friedrich Schiller met een vervolg op Kants idee over het onderscheid tussen originele en niet originele kunst, in dit geval gaat het specifiek over dichtkunst.
Reusachtige afstand
Schiller stelt dat een moderne volksdichter de keuze moet maken of hij uitsluitend de smaak van de grote massa tevreden wil stellen, of de ‘ungeheuren Abstand’, de reusachtige afstand tussen die massa en de hoogopgeleide klasse wil overbruggen. Juist de dichters die het lukt, moeten zich afvragen of voor de populariteit schoonheid is opgeofferd. Te vaak gaat het over hoop, voorgevoelens en gezondheid, aldus Schiller.
Met Goethe werkte Schiller dat idee verder uit in een tekst die ze ‘Über den Dilettantismus’ noemden. Een dillettant was iemand die zonder kunsttalent de echte kunstenaars imiteert – een kitschkunstenaar avant la lettre. Iemand die zich geen zorgen hoeft te maken over zijn of haar inkomsten, tegenover het echte genie dat vaak leeft in vrijwillige armoede, volgens eigen inzichten en daarom onbegrepen is. Directe aanleiding voor dit opstel, zo vonden literatuurhistorici onlangs, was de rond 1800 groeiende populariteit van vrouwelijke schrijvers.
In het bijgeleverde schema omschreven Goethe en Schiller wat deze dilettanten voor schade aan konden richten – een schema dat bijna uit elkaar springt van ergernis. De dilettantenpoëzie was schuldig aan een extreme nadruk op het mooie, bij tekenen, schilderen en beeldhouwen was vooral het tekenen naar de natuur verwerpelijk, vinden Schiller en Goethe – zoals bij de Engelse landschappen, uitzichten en schetsen. Dat waren precies de onderwerpen die vrouwen wel moesten kiezen, aangezien ze geen toegang hadden tot de kunstacademies. Bij de architectuur staat dat ‘reizen naar Italië en Frankrijk en in het bijzonder tuinliefhebberij het dilettantisme erg heeft gestimuleerd’.
Ondanks de humeurige opmerkingen van de twee mannen groeide in de loop van de negentiende eeuw het aantal vrouwelijke schrijvers en had Goethe nota bene zelf, met Die Leiden des jungen Werthers, al in 1774 de grootste Romantische bestseller geschreven. Een boek dat zó sterk op het sentiment speelde dat er een hele serie zelfmoorden kwam als reactie op zijn boek. Ook leidde het tot de productie van complete Werther-serviezen bij de Meissen-fabriek.
Backfischliteratur
In de loop van de negentiende eeuw konden steeds meer mensen lezen, kregen sommigen vrije tijd, en werden de (re-)productietechnieken steeds geavanceerder. Soaps en netflixseries waren er nog niet, maar boeken, zoals bijvoorbeeld van Hedwig Courths-Mahler werden in miljoenenoplage gedrukt. Zij schreef verhalen volgens een vast Assepoesterstramien, waarbij mensen vaak in stand waren achtergesteld, maar met doorzettingsvermogen toch aanzien en geluk konden vinden. ‘Backfischliteratur’ oftewel keukenmeidenromans werden ze genoemd, ze waren vooral geliefd bij vrouwen.
Vanaf de jaren dertig groeide de twijfel over of er wel zoiets kon zijn als hoge en lage kunst. Filosoof Ernst Bloch erkent het belang in de kitschkunst en goedkope romans. Juist daarin krijgt de lezer of toeschouwer de ervaring te dromen, en bij het dichtslaan is het verhaal alweer vergeten. Net als de jaarmarkt of kermis, die met z’n sterke geuren, smaken en geluiden, de ‘exotische’ attracties en betovering als een droomschip is, waar alle klassen een intense ervaring hebben.
In de kitsch komen de dromen van de lagere klassen het meest duidelijk naar voren. Toen de surrealisten banale en modieuze verschijnselen in hun kunst adopteerden, bedacht cultuurfilosoof Walter Benjamin er een nieuw woord voor: ‘Droomkitsch’. Vanuit het banale, het kitscherige, komen juist de diepste gevoelens naar boven, meent Benjamin.
Van kitsch naar camp
Na de oorlog, met de groeiende welvaart, werd goede smaak en originaliteit langzamerhand minder belangrijk. In de Engelstalige wereld was het begrip ‘camp’ al vanaf het begin van de twintigste eeuw bekend. Het staat voor een omarming van kitsch, met een vleugje ironie. De literatuur van Oscar Wilde werd eronder gevat, met thema’s als theatrale frivoliteit en seksuele grensoverschrijding. Eerst was camp vooral in de undergroundscene geliefd, en onder homo’s en anderen die zich niet welkom voelden in de traditionele man-vrouwverdeling.
Met haar essay ‘Notes on ‘Camp’ maakte Susan Sontag het begrip in 1964 internationaal bekend. Ze noemt camp een gevoeligheid voor spektakel en overdrijving. Iets waarover je eigenlijk niet hoort te praten, laat staan schrijven. Toch doet ze dat, omdat ze het tegelijk omarmt en verafschuwt. Deze gevoeligheid vindt ze even belangrijk als die voor het zogenaamde gevoel voor goede smaak.
Biedermeierporno
Die camp overviel Nederland in 1989, toen het Amsterdamse Stedelijk Museum bekendmaakte dat het een werk van Jeff Koons had gekocht. Een houten beeld van een varken met een strik, begeleid door twee blonde engeltjes en erachter een jongetje. ‘Biedermeierporno’ werd het genoemd, er werd schande van gesproken dat deze kitsch voor zo veel geld in het museum kwam.
De kunstenaar heeft het pingpongspel tussen kunst en kitsch slim gespeeld. Hij noemde het een zelfportret, met het varken als de banaliteit. Geholpen door de twee engeltjes duwt de kunstenaar, het jongetje, de banaliteit een stukje naar voren. Waren het de kleren van de keizer, of had Koons hier werkelijk de kitsch tot grote kunst verheven, en daarmee Schillers reusachtige afstand overbrugd?
Het werk is opgenomen in de canon van het Stedelijk, en op de Nederlandse televisie vierde het programma ‘Tussen kunst en kitsch’ onlangs de 36ste verjaardag. De hamvraag van het programma wordt afgedaan met een geldbedrag. Alleen in de herkenningsmuziek zit een hint naar de grens tussen kunst en kitsch: het deuntje is ontleend aan de musicalfilm ‘My Fair Lady’. Een film die gaat over het doorbreken van de grenzen van sociale klasses, waarbij het volkse meisje leert een dame te zijn, en de liefde overwint. De film is al jaren opgenomen in het rijtje van over the top zoete kerstfilms. Het verhaal is gebaseerd op de Griekse mythologische figuur Pygmalion, een beeldhouwer wiens ideale ivoren vrouwenbeeld tot leven komt.
Lees ook:
Wat Roger Scruton ook zegt, schoonheid zal er altijd toe blijven doen
Tien jaar geleden bekeek ik, op advies van een professioneel danser, ‘Why beauty matters’, een BBC-documentaire van Roger Scruton. De toen net gelanceerde film maakte grote indruk op mij. De hartstocht waarmee Scruton de onschatbare waarde van schoonheid belijdt, kostbaar als het leven zelf.
Waarom calvinisten ook van kunst (zouden kunnen) houden
Calvinisten en beeldende kunst, dat is geen vanzelfsprekende combinatie. Begon de Reformatie in onze contreien immers niet met een beeldenstorm? Zo zwart-wit ligt het niet.